Regen in Parijs. Dat zou toch haast niet moeten kunnen, bedenkt hij zich.
Maar als geen ander weet hij dat Parijs ook storm en regen kan zijn. Niet alleen
maar zon en liefde.
“Ach nee”, dat zegt hij fout. Wel liefde. Parijs, zijn
stad, is altíjd liefde.
Liefde met de hoofdletter L. Groots en meeslepend.
Als duizend stofjes dwarrelend in de schuine banen zonlicht die de steegjes
nog net bereiken. Donder, bliksem en regen die gemeen in je gezicht slaat, als
je de bocht rondt van het volgende steegje.
“Ja” knikt hij instemmend met
zijn eigen gedachten, terwijl hij zich schrap zet voor de regen bij de volgende
hoek. “Dat is zijn Parijs.” Hij trekt zijn jas dichter tegen zich aan en haast
zich voort. Langs donkere ramen van dichte winkeltjes en de zwarte gaten van de
zijsteegjes.
Hij kent de buurt hier op zijn duimpje. Zelfs geblinddoekt zou
hij nog zonder aarzelen recht naar zijn stamcafé lopen. Zijn voetstappen
weerklinken al jaren en jaren tegen deze oude muren. Zelfs de aarzelende stappen
van de jongeman die net in Parijs was aangekomen, zijn nog vaag te horen als je
er je best voor doet.
Als je oor hebt voor het verleden…..
Uren
kon hij kijken naar alles wat groeide en bloeide. Nou was dat niet zo heel veel
in het grauwe stadje waar hij woonde. Maar waar de hele meute voorbij liep aan
de zacht bloeiende kersenbomen aan de rand van de strook gras, die ze hier
‘park’ noemden, zag hij de tere kleuren van de kleine bloemetjes wel. Elke
knoest in de bast had zijn aandacht, grillig en allemaal anders.
Na zijn
werk, waar hij zich elke dag met lood in zijn schoenen heen sleepte, zweefde hij
bijna naar het atelier van zijn leermeester. Al was hij nog zo moe, hij was er.
En dat hij daar eerst alleen alle rotklussen moest doen en zich liet beschimpen
door de officiële leerlingen, nam hij op de koop toe. Net als het hoongelach
thuis.
Hij wist wat hij wilde. Ooit, als hij genoeg geld achterover gedrukt
had, zou hij ontsnappen uit deze grijze treurnis van geestdodend werk.
Met
zijn brutale oogopslag en oogverblindende glimlach had hij zich de beschermeling
weten te maken van de gewilde schilder bij hen in de stad. Opdracht na opdracht
kwam hier binnen. Portretten van rijke regenten die zich wilden laten voorstaan
op hun macht en pracht, vlogen bijna de deur uit. De meeste gemaakt door zijn
meester, maar bijna net zoveel door de leerlingen die hier rondliepen.
Hij
was maar de loopjongen. Maar het grote voordeel was dat hij overal bij mocht,
alles kon zien en ondertussen ongemerkt de kunst afkeek en de lessen van de
meester in zijn oren knoopte. Als alle leerlingen wegwaren, maar hij nog
rondliep om op te ruimen en schoon te maken, doodmoe na er al een hele dag
arbeid in de fabriek op te hebben zitten, greep hij stil zijn kans. Stiekem
leefde hij zich uit op resten weggegooid linnen of op de restanten van panelen.
Ach ja, het had natuurlijk niet onopgemerkt kunnen blijven. Hij was zich
doodgeschrokken toen de gevierde schilder hem bij zich riep en naar de resten
linnen vroeg. Met een wit gezicht had hij gestotterd dat hij er soms wat op
probeerde.
Vanaf dat moment was het snel gegaan. Binnen een mum van tijd was
hij én de rechterhand van de meester en top-leerling. Zijn baan in de fabriek
opgezegd, gebroken met thuis.
Ja, dat wel. Dat was de enige pijn in zijn
hart. Ze begrepen het niet en wilde niets meer met hem te maken hebben. Alles
wat hij nog wist van zijn ouders, broers en zussen liep via de dochter van de
buren, Sophie. Hij beschouwde haar als zijn zusje en was haar ontzettend
dankbaar dat ze hem zo en nu en dan wat informatie verschafte over zijn ouders.
Zo nu en dan was eigenlijk wat zacht uitgedrukt. Elk vrij moment dat ze had liep
ze even langs en keek vol bewondering naar zijn vorderingen.
En die waren
indrukwekkend. Heel indrukwekkend zelfs. Zo indrukwekkend dat de rijke regenten
naar hem gingen vragen in plaats van naar de meester zelf. Zijn portretten waren
gewilder dan het werk van zijn beschermheer. Hij schilderde dat het een lieve
lust was, zijn talent ten volle benuttend. Zijn ster rees en rees en de
verhouding met zijn meester verslechterde evenredig. Groen en geel van jaloezie
was hij vooral op de schetsen die hij van Sophie had gemaakt. Terloopse schetsen
van het meisje in vroeg ochtendlicht, als ze op het muurtje bij de keuken op hem
zat te wachten. Of als ze voorbij rende, haar beweging vastgelegd zoals nog
niemand dat ooit eerder had klaargespeeld. De schetsen waren, en hij wist het,
net zoals zijn leermeester, subliem.
Het ging mis. Natuurlijk ging het mis.
De bom barstte en hij kon niet anders dan vertrekken. Sophie was uitzinnig van
verdriet toen ze zijn plan aanhoorde om naar Parijs te vertrekken. Parijs! De
stad der grote kunstenaars! Het bruiste en borrelde door zijn aderen als hij er
alleen al aan dacht! Hij was toch alleen op de wereld en als hij een leven als
grootmeester wilde bereiken, dan moest hij ver uit de schaduw van zijn
leermeester zijn.
Parijs moest het zijn, Parijs zou het worden!
Parijs. Ach Parijs. Hoe verleidelijk haar naam, hoe meedogenloos haar
hart. Hij had het niet makkelijk. In een achteraf steegje had hij godzijdank een
bovenverdieping kunnen vinden met voldoende en goed licht.
Zijn rijzende
ster in zijn geboorteplaats had Parijs niet onder de indruk kunnen brengen. Hij
schraapte alles bij elkaar wat er bij elkaar te schrapen viel, maar de grote
opdrachten bleven uit. De scharrige modellen die hij zich kon veroorloven,
zouden zelfs als hij met bladgoud schilderde nog niet mooi op linnen terecht
komen. Het was een onmogelijk zaak en soms werd hij er wanhopig van. Hij wist
dat hij het kon!
In het kleine cafeetje diep in de warrige steegjes achter
de Sacré Coeur, schreef hij zijn misère naar Sophie. Ze was de enige met wie hij
sporadisch nog contact had.
Hij viel dan ook bijna stijl achterover toen er
op een dag aangeklopt werd op zijn deur en Sophie daar stond. Sophie!
Bijna
nog voor ze uitgepraat waren had hij haar al geschetst. En weer. En nóg weer.
Hij vervolmaakte zijn gave in het vastleggen van Sophie. En ja hoor, ook in
Parijs gaat nieuws als een lopend vuurtje. Júist in Parijs.
De schetsen van
Sophie vonden gretig aftrek en eindelijk, eindelijk kreeg hij waar hij zijn hele
leven al naar verlangde. Hij was top of the bill in de Parijse
kunstenaarswereld. Gevierd om zijn talent, gewild om zijn schwung en
oogverblindende lach.
Doek na doek verkocht hij. De bovenverdieping werd
opslagplaats en een atelier op de beste locatie van de stad was zijn droom die
uitkwam.
De vrouwen lagen aan zijn voeten en hij leefde er goed van. Hij
genoot met volle teugen.
Tot op die ene dag. Die dag die hij nooit meer
uit zijn geheugen had kunnen krijgen. Het had alles onherroepelijk veranderd,
ook al had hij dat in de eerste instantie niet doorgehad. Had hij het
weggelachen. Gezegd dat ze het in perspectief moest zien. Natuurlijk hield hij
van haar. Net zoveel als zij van hem. Toch?
Zij was zijn muze. De vrouw die
zijn talent nodig had. Ja natuurlijk hield hij van haar! Door haar leefde hij op
de toppen van zijn gevoel!
Sophie had witjes geglimlacht. Ze was dapper
doorgegaan met poseren en de doeken bleven stromen. Hij zorgde voor haar en
beschermde haar. Hij wilde niet dat ze ook maar iets te kort kwam en niets was
teveel voor haar.
Sophie knikte dankbaar maar werd ondertussen steeds witter
en witter. Ze hield van hem!
En hij? Hij hield ook van haar. Ze was als zijn
zusje voor hem. Door het vuur zou hij voor haar gaan. Maar zijn vrouw worden in
elke betekenis die dat woord inhield?
De dag dat ze in zijn ogen had gelezen
hoe het zat met zijn liefde voor haar, was de dag dat ze vertrokken was.
Weg
was ze. Ze had hem stil gekust en hem intens aangekeken. Hij had exact geweten
wat komen ging en hij had het niet willen veranderen. Niet kúnnen veranderen.
Hij hield van haar als een broer van zijn zus en als de grootmeester die hij
was, van zijn muze. Zijn hart verloochenen was één ding dat hij niet kon. Zelfs
niet als het zijn passie, schilderen, betrof en zou beïnvloeden.
Hij had
haar wang gestreeld en haar bedroefd aangekeken. Ja, hij wist wat er ging komen.
Stil had hij gekeken naar haar verdwijnende gestalte.
Zijn jas
nog wat dichter rond zijn lichaam trekkend legt hij de laatste meters af. Nog
een paar steegjes en dan is hij bij zijn vertrouwde cafeetje, een paar hoeken
verwijderd van zijn oude atelier. Het had de tand des tijds doorstaan en nergens
voelde hij zich zo op zijn gemak als hier. Geen opdringerige vragen, hier werd
hij niet lastig gevallen maar kon hij gewoon zijn wie hij was en zijn wijntje
drinken.
Alles wat hij ooit had willen zijn, was hij geworden. Met de
schetsen van Sophie had hij zijn naam gevestigd en die was daarna alleen maar
groter geworden.
Parijs, oh Parijs!
De stad was in zijn bloed gekropen
en er nooit meer uit weggegaan. Hier was hij groot geworden en kon hij
terugkijken op een boeiend en rijk leven. Vrouwen had hij liefgehad en hij was
zelfs die ene speciale tegengekomen. Ja, Parijs…..stad van liefde.
Sophie
was teruggegaan.
Ze had het moeilijk gehad, maar na die eerste jaren had ze
een lieve man gevonden en was ook zij gelukkig geworden. Ze hadden nog altijd
contact, zijn lieve vriendin en oud buurmeisje. Ze had werkelijk zijn zusje
kunnen zijn.
Hij opent de deur van het cafeetje en laat de warmte hem
weldadig begroeten. Met een glas fonkelend rood neemt hij plaats en laat nog één
maal zijn gedachten terugglijden.
Als je eenmaal naam en faam hebt, dan gaat
de rest eigenlijk vanzelf. Maar hij wist, net als zij, dat nadat ze vertrokken
was, zijn schilderijen nooit meer zo intens waren geweest als de schetsen
waarmee zijn roem begonnen was.
Hij heft even zijn glas op en proost op
Parijs………en op Sophie.
© Rafe
9 feb 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten