woensdag 6 november 2013

Het verhalenpotje

Op het moment dat ik het potje beetpak flits ik terug in de tijd. Ik ben weer hier, onder het schuine dak van de zolder van opa en oma en alles lijkt veel groter dan een ademteug geleden. Snel, snel moet ik zijn, voor ze me vinden. Razendsnel verstop ik me achter de grote doos in het verste hoekje van de vliering. Duizend hoekjes zijn hier te vinden. Uit mijn ooghoek zie ik één van mijn broers door het luik schuin boven de vlieringtrap naar buiten klimmen en het schuine, met rode pannen bedekte dak opklauteren. Die vinden ze nooit, denk ik bij mezelf. Maar mijn hoekje mag er ook wezen. Mijn zusje vind me nooit hier. Van beneden hoor ik zacht “Negen tien….wie niet weg is, is gezien” gillen en ik kruip nog wat verder naar achter.

Er is hier een soort gangetje van dozen, ontdek ik. Ik slalom wat heen en weer en vraag me af of opa en oma zelf nog wel weten wat hier allemaal staat. Ze vinden het vast niet erg als ik eventjes in de dozen kijk, vast niet. En heel stil, om niet als eerste gebuut te worden, vouw ik een kleine doos open. Wat een geluk dat ik altijd een klein zaklampje in mijn broekzak heb. Net als een zakmes hoort het bij mijn standaarduitrusting. Met mijn ene hand een beetje gebogen om het lichtbundeltje heen, laat ik het licht in de doos schijnen. Er zit zaagsel in. Ik graai voorzichtig rond in de doos en voel een koel, rond en glad voorwerp. Nieuwsgierig als ik ben als rotjochie van een jaar of tien, vis ik het voorwerp tevoorschijn. Een bol potje komt tevoorschijn en zelfs in het karige zaklamplicht beneemt het me de adem, zo mooi is het. Intense kleuren vlammen me in kronkelende bloemenranken tegemoet en boven op het bijna net zo bolle dekseltje grijnst een dikke chinees vrolijk naar me. Het is het mooiste potje wat ik ooit in mijn leven gezien heb. Waarom het hier staat en niet beneden op oma’s mooie-dingen-kastje is me een raadsel. Ik besluit ter plekke dat het daar hoort en houd het stevig in mijn handen geklemd als ik weer door het gangetje terugkruip naar het open gedeelte van de zolder.
“Buuuuut Dio, jij bent erbij!” gilt mijn zusje triomfantelijk. “Ach griet, vlieg op” zeg ik en ga met mijn gevonden schat heel voorzichtig de zoldertrap af. In het voorbijgaan zie ik nog net het puntje van mijn broers broekspijp om het hoekje van de schoorsteen steken. Nee, denk ik weer, die vinden ze nóóit!

Oma glimlacht en streelt voorzichtig met haar gerimpelde handen over de wangen van de vrolijke chinees op het dekseltje. “Wat knap van jou jongen, dat je dat moois weer gevonden hebt. Ik was het helemaal vergeten. Het moet al op zolder staan sinds de verhuizing van jaren geleden.” Oma kijkt me met een brede lach aan en ik voel mezelf groeien van trots. Dat heb ik toch maar mooi gevonden voor haar! Met een stofdoek wrijft ze het potje op en het wordt zo mogelijk nog mooier. “Het is een gemberpotje” vertrouwt ze me toe. “En het is al heel, heel oud en komt uit China. Als jij het nou eens een ereplekje geeft op mijn mooie-dingen-kastje, dan zal ik je een mooi verhaal vertellen.”

Met een grote grijns op mijn gezicht stap ik weer terug in het heden en sta met het gemberpotje in mijn handen te denken aan alle verhalen die oma verteld heeft. Telkens weer wist ze een nieuw verhaal te verzinnen en altijd speelde het gemberpotje met de lachende chinees een sleutelrol in haar verhalen. Ik kon er geen genoeg van krijgen. Gelukkig was ik vaak en graag bij opa en oma. Als mijn ouders druk waren dan wipte ik altijd even bij ze langs. En altijd liep ik naar oma haar kastje en streek voorzichtig met mijn vingers over het bolle potje. En altijd volgde er een verhaal. Oma is al jaren geleden overleden en toen ik later voorzichtig aan mijn ma vroeg waar het gemberpotje was gebleven, wist ze me te vertellen dat het naar een oudtante was gegaan. Weg was het en ik kon een diep gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Ik ben het potje, noch de verhalen van oma, nooit vergeten. Wie schetste dan ook mijn verbazing toen een tijdje geleden mijn deurbel ging en er een onbekende vrouw op de stoep stond met een klein vierkant doosje in haar hand. “Hoi” glimlachte ze bedeesd, “ben jij Dio?” Verbaasd stond ik haar aan te kijken en knikte bevestigend. “Nou, dan heb ik hier wat voor je” en terwijl ze het zei duwde ze het doosje met gestrekte armen naar me toe. Verbouwereerd nam ik het van haar aan. Gelukkig deed ze net zo snel haar verhaal uit de doeken. De oudtante bleek overleden te zijn en de jonge vrouw –een achter, achternichtje van me- was er via via achter gekomen dat ik destijds verzot was op…..jawel, het gemberpotje! Nadat ik een gat in de lucht was gesprongen heb ik haar mee naar binnengetrokken en voorzien van thee, geen koffie. Nu was gelijk duidelijk dat ze ook echt familie was. Heel voorzichtig heb ik het potje uitgepakt en flits, terug was ik op zolder bij opa en oma. “Je mag het hebben hoor” zei ze op mijn vragende blik. “Ik vind het foeilelijk!” Ik kan me niet herinneren dat ik een wildvreemde ooit zó uitbundig heb bedankt.


Niet veel later heeft een vriend me overgehaald het gemberpotje mee te nemen naar Tussen Kunst en Kitsch. Eigenlijk was het enige wat ik wilde weten de precieze historie van het kleinood. Maar je zult het geloven of niet, het gemberpotje is goud waard! Uit een vroege Chinese eeuw en helemaal gaaf bovendien. De verzamelaars keken me met eurotekens in hun ogen aan en de verzekeringsmaatschappijen wisten niet hoe snel ze me een aanbieding moesten doen voor een snerpend dure kostbaarhedenverzekering.
En ik? Ik heb mijn gemberpotje weer tussen het zaagsel in zijn doosje gedaan en heel voorzichtig meegenomen terug naar huis. Daar heb ik het weer op zijn ereplekje gezet. Met een knipoog naar oma. Ik weet zeker dat ze meeluistert als ik haar verhalen aan mijn kleine meid vertel, terwijl die met glanzende oogjes en voorzichtige vingertjes over de lachende wangen van de bolle chinees streelt.


© Rafe
25 mei 2009

Geen opmerkingen:

Een reactie posten