vrijdag 6 december 2013

Klik klak, klik klak

Klik klak, klik klak.
Als een kleine dame trippelt ze op haar hakjes naast me op weg naar de winkel. Toen ik zei dat het misschien beter was haar gympjes aan te doen, stond ze als een klein opgewonden standje tegenover me. Haar hakjes moesten het worden, haar hakjes zouden het zijn! *zucht* Je hebt een meisje en je zal het weten, dacht ik bij mezelf.
Ik geloof dat ze vandaag al drie keer van outfit is veranderd. En nou heb ik niet eens een hekel aan wassen en strijken, maar dit is zelfs mij iets te gortig.

Samen winkelen met mijn kleine meid is echt een feest, als je de definitie van feest een klein tikkeltje bijstelt. Zo klein als ze is weet ze exact wat ze hebben wil. Dat zijn dan jurkjes, rokjes, topjes, hippe jeans van grote merken, hakjes, armbanden en haarbanden. Alles piekfijn op elkaar afgestemd. In de winkel laat ze me mooie jurkjes zien, die pa natuurlijk bewonderend staat te bekijken, tot hij ineens op het flitsende idee komt op het prijskaartje te kijken. *SLIK* Ik had het kunnen weten. Een neus heeft ze ervoor. Madam houdt van kwaliteit! Op mijn, bij voorbaat al hopeloze pogingen het jurkje met nét een leuker prijskaartje bij haar aan te prijzen, staat ze me met naar de hemel opgeslagen oogjes en een diepe zucht over zoveel onbegrip, aan te kijken.
“Maar papa, die is toch lelijk?! Déze is mooi. Deze wil ik!”
En ach, wat doe ik dan? Het staat haar fantastisch en mijn hart smelt bij de aanblik van mijn kleine prinses in het geweldige hippe, maar schreeuwend dure jurkje. Dus zetten we samen hand in hand koers richting de kassa. Zij huppelend, ik iets langzamer omdat ik me vast schrap zet voor het eindbedrag wat straks digitaal voor mijn neus verschijnt. Want oh ja, dat vergat ik nog te vertellen. Hoe het mogelijk is weet ik nu ook niet meer precies, maar op de weg van de paskamers naar de kassa, is het haar gelukt om nog een haarband, twee paar maillots, een ketting en glitterelastiekjes te verzamelen. Die moeten er natuurlijk bij. Zucht, natúúrlijk. Het zou zomaar eens geen geheel zijn. Waar haalt ze het toch vandaan, mijn modebewuste meisje? Met haar kinnetje omhoog en de tas met nieuwe spulletjes stevig onder haar arm geklemd –zelfs de tás is hip- wandelt ze als een echte dame naast me de winkel uit.
Klik klak, klik klak
.

’s Avonds in haar bedje is de grande dame ineens weer mijn liefste kleine meisje. Met een wit gezichtje van de slaap en de tandpastageur heerlijk fris om haar heen, bedelt ze om een verhaaltje. Ondertussen zie ik haar oogjes steeds wegdwalen naar het jurkje wat we op een hangertje aan de kastdeur tegenover haar bedje hebben gehangen. Dan kan ze het goed zien en er heerlijk over dromen. “Morgen mag ik hem aan hè?” vraagt ze zachtjes. Als ik begin met protesteren omdat het morgen helemaal geen zomerjurkjesweer wordt, zie ik de kleine mannequin uit de winkel weer terugkomen, als haar ogen opstandig beginnen te gloeien. “Ja lieverd, morgen mag je hem aan. Mét een vestje erover.” glimlach ik haar geruststellend toe. Met een grote glimlach zie ik haar wegsoezen in een vast heerlijke droom over winkels vol met mooie jurkjes. Ik druk een kus op haar wangen. Als ik het dekbed wat hoger optrek doe ik net of ik het voetje met daaraan een hakje niet zie…..



 
© Rafe
22 juni 2009

woensdag 6 november 2013

Pikachu

Ik sta in de keuken wat te eten te zoeken als ik vanuit mijn ooghoek een gele vlek achter me langs zie rennen. Een gele vlek?
Razendsnel draai ik me om en zie nog net hoe het onder de bank in de huiskamer verdwijnt. Ik schud mijn hoofd terwijl ik me bedenk dat ik toch echt cola sta te drinken en geen wijn.
Er rent iets geels door mijn huis en het heeft zich onder de bank verstopt..... Hier moet ik meer van weten. Ik werp een blik door het raam naar buiten om er zeker van te zijn dat er geen onverwacht bezoek aankomt en sluip dan op mijn tenen naar de huiskamer, richting bank.
Héél stil leg ik het laatste stukje naar de bank af en ga zo geruisloos mogelijk door mijn knieën. Dan leg ik mijn wang op de grond en tuur in het donker onder de bank.
Niks.
Zie je het nou, ik heb het me verbeeld. Het is toch ook te gek voor woorden. Ik ben gewoon moe. Maar toch gluur ik nog even onder het verste uithoekje van de bank en rol bijna ondersteboven van schrik als twee oogjes mij vanuit dat hoekje aanstaren.
Eigenlijk wil ik wegrennen!
Wat is het?! Een gemuteerde spin? Een tot leven gekomen vaatdoekje? Wat zit er in Godsnaam onder mijn bank?!
Wil ik het eigenlijk wel weten…?

Precies op dat moment knipperen de oogjes lief en ik hoor heel zacht “pikachuuu”
“Pikachu? Pikachu?!!”
Heb ik een Pokémon onder mijn bank? Verbijsterd hap ik naar adem en wring mijn vingers onder het richeltje van de bank. Ik schrik me een hoedje als er plotsklaps een minibliksemschichtje mijn kant op flitst. Snel trek ik mijn hand terug en mompel zachtjes “Zoet maar, ik doe niks. Ik doe je geen kwaad hoor.”
Ik wil hem er onderuit hebben. Ik wil dat Pokémonnetje wel eens zien. Maar hoe krijg ik hem daar onder vandaan? Snel verzin ik een plan. Ik moet hem lokken met eten, natúúrlijk.
Maar wat eet Pikachu?
Op een holletje ga ik terug naar de keuken en breek wat stukjes chocola af. Weer op mijn knieën voor de bank piek ik een stukje chocola zijn kant op. Een boze bliksemflits schiet mijn kant op. “Okay okay, geen chocolade dus.”
Ik maak weer rechtsomkeert naar de keuken en snijd wat kleine stukjes kaas. Eenmaal terug bij de bank rol ik een brokje kaas eronder en nu blijft het even stil. Geen bliksemflits.
Hoor ik het nu goed? Hoor ik hem smakken?
Als ik een tevreden “pika chuuuu” hoor, snel ik terug naar de keuken voor meer kaas. Bij de bank rol ik nog wat stukjes kaas eronder, maar steeds een stukje verder weg. Een kaasspoor zó onder de bank vandaan. Dan ga ik muisstil in een stoel tegenover de bank zitten en wacht heel rustig af….

Ja hoor, daar zul je hem hebben. Doodstil zit ik als ik voorzichtig twee gele handjes onder de bank uit zie komen, gevolgd door een lief geel snoetje met grote zwarte ogen. Dan wurmt hij zijn gatje met een rukje ook onder de bank vandaan en ik sta oog in oog met een schattig geel wezentje. Pikachu!
Hoezo dat kan niet?
Nou echt wel dat dat kan, ik zie het toch zelf?!
Voorzichtig leg ik een stukje kaas op mijn hand en houdt hem naar voren. Zo moet hij wel naar mij toekomen. Ik heb nog niet met mijn ogen geknipperd of ik zie een flits, voel een steek in mijn hand en zie de kaas door de lucht vliegen en zo verdwijnen in het opengesperde bekkie van mijn indringertje.
Dat doet hij knap, bedenk ik me met open mond.
Voor ik het weet gooi ik een stukje kaas in de lucht en ja hoor….*flitssss* en de kaas vliegt zo zijn kant op. Tevreden smakkend eet hij het op, mij verwachtingsvol aankijkend.
We maken er een spelletje van. Ik ga steeds een stukje verder weg staan en gooi dan een stukje kaas in de lucht. Binnen no-time schiet er een bliksempje door mijn kamer en is de kaas zijn kant op verdwenen. Vergis ik me nu of kijkt hij triomfantelijk, terwijl hij de laatste restjes kaas doorslikt.
Het monstertje, grijns ik.

Een beetje besluiteloos sta ik hem aan te staren. Waar is hij zomaar ineens vandaan gekomen? En waarom?!
Hij moet natuurlijk weg, dat kan niet anders. Mensen zien me aankomen met die gele bliksemflits. Ze zullen denken dat ik niet goed wijs ben geworden.
Nee, hij moet beslist terug naar waar hij vandaan is gekomen.
Maar waar is dat?!
Op dat moment klinkt een zacht "pikachuuuu" en kijken twee donkere oogjes uit een scheef gehouden koppie, mij smekend aan.
"Ach....stil maar. Ik help je wel, we vinden wel weer hoe je terug komt naar ehhhm....sja....naar Pokémon wereld?"
Terwijl ik het hem beloof komt Pikachu aangewaggeld en flitst ondertussen mijn schemerlampen aan. Vlak voor mijn voeten blijft hij staan en ik steek heel voorzichtig mijn hand uit, bang om onder stroom te komen te staan. Hij knippert verdrietig met zijn oogjes en voor ik weet wat ik doe heb ik de kleine gele bliksembol al op mijn schoot gepakt en kriebel ik hem achter zijn oortjes. Als dank flitst hij de radio aan.

Ineens weet ik wat ik moet doen. Natúúrlijk. Ik moet zoeken tussen de kaarten van onze ukkies. Tussen hun boekjes. Je zult het ook net zien hè, zijn ze er niet, belandt er een Pokémon onder onze bank! Snel zet ik Pika op de grond en ren naar boven, op jacht naar alles wat ik over Pikachu's kan vinden. Bovenaan de trap kijken de twee donkere oogjes mij ondeugend aan.
"Zeg! Je lacht me toch niet uit hè? Ik moet gewoon de trap oplopen hoor, jij kleine gele donderwolk!"
Onmiddellijk floepen alle lampen ook hier aan en ik hoor hoe de pc zich met een zacht piepje aan het opstarten is.
"Zal ik hem stiekem houden?" flitst het door mijn hoofd. Het is wel erg handig hoor, zo’n geladen geel wondertje en lief is hij ook nog! Dat gaat me misschien wel kilo's kaas kosten, maar het spaart vast enorm op de energierekening!
Verdrietig fluistert hij "pika....chuuuu".
Ik geef hem een geruststellende knipoog en graai vastberaden naar de boekjes met mijn ene hand, en met mijn andere tiep ik vanalles in op de computer. Pickachu zit naast me en heeft zijn handje verwachtingsvol op mijn been gelegd.
"Hmmmm" peins ik. "Als ik het goed begrijp dan......"
"En als we dan dat doen......" Ik voel hoe Pikachu van pure opwinding in mijn been knijpt.
Ik zit op het goeie spoor!

Niet veel later zijn we allebei weer beneden. Jaja....ik als laatste uiteraard, gewoon met de trap.
Alle electrische apparaten die ik kan vinden in huis heb ik naar beneden gesleept. Ik weet wat er met mijn gele vriendje aan de hand is. Zijn stroom is op! Hij kan nog wel een beetje stukjes kaas naar zich toebliksemen, maar dat is het dan ook wel. Hij is eigenlijk gewoon op...ehhh...leeg.
Driftig ja knikkend waggelt Pika om de berg electrische apparaten heen. Echt alles heb ik verzameld! Midden in mijn woonkamer liggen twee fohns, de magnetron en de stofzuiger, twee tv's, een oud kacheltje, cdspelers en alle radio's die ik vinden kon, tot en met het kleine transistorradiootje aan toe. En nog veel meer. Het is een berg van jewelste! Alle lampen in huis doe ik aan, de mensen die voorbij lopen zullen wel denken, maar dat kan me niks schelen.
Ik ben Pikachu-redder vandaag!

Als echt álles op een grote hoop ligt en ik alle stekkerdozen die kon vinden op de apparaten heb aangesloten, lopen we nog even naar de keuken, Pika en ik.
Ik schuif hem nog wat kaas toe en hij schiet wat bliksemschichtjes van pure blijdschap de keuken in. "We gaan je opladen vriendje" vertrouw ik hem toe. "pikaaa...chu!" klinkt het diep tevreden.
Ergens op een achteraf paginaatje op internet heb ik de oplossing gevonden. Het gebeurt bijna nooit, maar heel héél af en toe komt het voor dat een Pikachu 'op' raakt. Als dat gebeurt zijn ze afhankelijk van de mensen en hun electriciteit. Alleen dan kan hij zich voldoende opladen om terug te komen naar Pokémonwereld en al zijn andere vriendjes.
Gelukkig is hij bij mij terechtgekomen. Ik barst van de apparaten in huis. En de kaas!
We kijken elkaar nog even diep aan en ik zie een klein schichtje van dankbaarheid uit zijn lieve oogjes flitsen. "Kom, kleine gele vriend van me, we gaan je opladen!"

Alle lampen in huis heb ik nu aanstaan, de radio's en tv schallen door elkaar heen en de stofzuiger en de fohns liggen als razende te zuigen en te blazen. Het is een kakefonie om gek van te worden. Pika springt zenuwachtig in het rond. Als echt alles aan is pak ik de twee draadjes die ik met de enorme berg heb verbonden bij het plastic beet. Ik moet er toch niet aan denken dat ik die koperdraadjes aanraak...dan vertel ik het mooi niet na en zit Pika hier voor eeuwig vast. Leg dat maar eens uit naderhand!
Mijn hoofd barst bijna uit elkaar van alle herrie en de electriciteit die rondzindert. Nog even....nog heel even en dan duw ik de uiteindjes van de draadjes naar Pikachu toe. Hij kijkt mij hartverwarmend aan, geeft me een laatste bliksemknipoogje en pakt dan met zijn kleine gele handjes de draadjes vast.
Een enorme flits verlicht mijn kamer. Ik lijk de nutty professor wel! Direct daarop een gigantische knal en een rookwolk waar ik niet doorheen kan kijken. Ik hoor een luid "PIKACHUUUU" en val achterover door de schok.
Versuft lig ik op de grond en wapper met mijn handen de rook weg.
Is het gelukt?!
Heb ik hem naar Pokémonwereld geholpen?
Eindelijk kan ik wat zien. Een enorme ravage van apparaten die nog na staan te roken is het enige wat ik zie.
Geen kleine gele vriend. Geen bliksempjes. Geen Pikachu.
Het is gelukt!!

Later, veel later schrik ik op van onze ukkies die aan me staan te sjorren. Dwaas kijk ik de kamer rond. Waar zijn alle apparaten gebleven? Waar zijn de stekkerdozen en draden? Ik ren naar boven en zoek naar de Pokémon kaarten. Ze liggen keurig op een stapeltje in de kamer van de ukkies.
"Papa, je bent in slaap gevallen op de bank" zegt mijn uk verwijtend.
De ukkies van mijn lief gniffelen en springen bovenop me.
Ik schud ontkennend met mijn hoofd. "Niks daarvan hoor, ik heb niet geslapen!" Vertwijfeld wrijf ik over mijn hoofd. Heb ik het dan allemaal gedroomd?!
Suf sta ik op en loop naar de keuken om een broodje voor ons te gaan maken. Als ik de kaas wil pakken grijp ik mis.
Op!
Alles!
Net als ik helemaal in de war de koelkastdeur weer dicht wil doen, flikkert het lichtje in de koelkast. Ik knipper verbaasd met mijn ogen als ik zacht vanuit de verte "pika....chuuu!" hoor klinken!


© Rafe
21 okt 2008

Weekendje weg

Ben je wel helemaal goed bij je hoofd?!”
Woedend stond ze hem aan te staren. “Weekendje weg, weet je nog?! Reláxen! Warme bubbelbaden en liggen op een schapenvacht voor de open haard!”
Kwaad smeet ze haar modderige loopschoenen in een hoek van het grote huis midden in de Ardennen, wat ze gehuurd hadden. Nog kwader werd ze toen ze niet zo snel uit haar drijfnatte trainingspak kwam en dreigde te struikelen. Woedend smeet ze het weg toen ze het eindelijk uithad en stampte boos in haar lingerie richting de immense badkamer, hem een vernietigende blik toewerpend.

Hij had haar uitgedaagd. Ze waren samen gaan lopen –hicken- en onderweg had hij haar uitgedaagd dat ze het toch niet langer volhield dan hij. Van te voren had hij natuurlijk geweten dat ze zou happen, dus had hij over een afstand van een flink aantal kilometers –maar toch goed te doen- repen stof om takken gebonden die voor haar de weg naar huis markeerden. Ze moest met alle twintig repen stof thuiskomen binnen een bepaalde tijd.
Ja hoor, uiteraard had ze gehapt, schamper lachend dat hij de koffie maar vast moest gaan zetten, zo snel zou ze terug zijn!
Hij had beter moeten weten! Maar hij was er vast van overtuigd geweest dat de uitgestippelde route duidelijk genoeg was, zélfs voor zijn meisje.
Ze was verdwaald.
Ze had één reep gemist en was toen hopeloos de weg kwijt geraakt. Toen ze maar niet op kwam dagen was hij er al bang voor. Er ging niet één uur voorbij, geen twee of drie, maar dik vier uur! In de tussentijd was de lucht snel donkerder geworden. Hij had echt zitten hopen dat het droog bleef, maar verdomd als het niet waar was, de regen kwam met bakken uit de hemel. Inmiddels was hij zenuwachtig heen en weer gaan lopen, zichzelf vervloekend dat ze geen telefoons hadden meegenomen.

Drijfnat en druipend had ze voor de deur gestaan, zijn verzopen katje. Katje met nágels, want ze was naar binnen gestapt en had veertien lintjes voor zijn voeten gesmeten.
“Veertien” siste ze, “véértien!”
“En waag eens te zeggen dat ik geen doorzettingsvermogen heb!”
Hij had het niet kunnen helpen en was in de lach geschoten. Zoals ze daar voor hem stond, haar trainingspak doorweekt en onder de modder, haar haren die vies en plakkerig in sliertjes tegen haar hoofd aanzaten en haar ogen diep donkerblauw van boosheid, zag ze er gewoon uit om op te vreten. Maar toen haar ogen blauw vuur spoten en ze dreigend naar hem toe kwam, had hij zijn lippen op elkaar geknepen en oprecht een poging gedaan haar meelevend aan te kijken in plaats van in de lach te schieten.
Ze was er niet ingetrapt.
Foeterend en sputterend was ze zich met woeste bewegingen uit gaan kleden en hij was allang blij dat hij de schoenen niet naar zijn hóófd had gekregen. Geamuseerd had hij zijn boze lief nagekeken die in haar lingerie woedend door de kamer naar de badkamer stampte.
Oh zo een driftkopje!

Nu hoorde hij het water al een tijdje stromen, de kust was vast veilig. Stil deed hij de badkamerdeur open en zag haar haast niet staan door alle stoom. IJlings ontdeed hij zich van zijn eigen kleding en stapte bij haar onder het hete water.
“Kust veilig voor me, lief?” vroeg hij met een schuins lachje.
“Ach jij….”, gromde ze nog een beetje na, maar sloeg haar armen om zijn nek en kuste hem vol op zijn mond, terwijl ze haar lijf dicht tegen het zijne drukte.
“Je weet toch dat ik altijd verdwaal!” fluisterde ze zachtjes in zijn oor. “Ik ben gaan aanbellen bij allemaal hele enge huizen om de weg te vragen en zo ben ik weer thuisgekomen.”
Met een vilein lachje troostte hij haar en grijnsde: “Volgende keer krijg je een mobieltje mee lief!”
Met een kreet stortte ze zich op hem en hij liet zich voor deze ene keer gewillig in zijn lip bijten, terwijl hij haar toefluisterde, “Kom lekkertje van me, laat me je wassen. Dan kun je strakjes brandschoon op het schapenvacht voor de haard liggen, die ik al aangestoken heb.”
“We gaan ‘relaxen’.”

Twee hele lieve lange nachten en een eindeloze dag van minnen, elkaar lekkere hapjes voeren en voor de open haard rollebollen verder, laden ze samen de auto weer in. Geen stap hebben ze meer buiten de deur gezet. Regen bleef met bakken uit de hemel komen, maar binnen was het warm en knus. Tientallen waxientjes hebben ze er door heen gestookt en de mensen van het huis zullen nieuw hout voor de haard moeten hakken.
Vanmorgen hebben ze de laatste eitjes gebakken en alle sinaasappeltjes opgeperst, waarna ze de boel zijn gaan inpakken. Alles zit in de auto en ze staat op het punt van instappen als ze zich naar hem omdraait.
Terwijl hij de klep van de achterbak dichtgooit roept ze “Oh lief …mijn sweater ligt nog binnen. Pak jij hem even alsjeblieft?”
“Sloddervos” gromt hij haar toe, maar rent terug naar het huis. Binnen ziet hij het ding niet en hij loopt snel nog even alle kamers langs. “Niks te vinden. Ze is echt een sloddervos!” loopt hij mompelend het huis weer uit.
Buiten ziet hij nog nét de achterlichten van de auto om de hoek verdwijnen en een briefje dwarrelt voor zijn voeten……


“Volg de lintjes Lieveke van me, ik wacht op je…..”
“Oh ja, het zijn er véértien!”


© Rafe


Life is beautiful

Hij hield wel van een avondwandeling. Vooral nu het donker was. Hij deed zijn jack aan en trok de deur achter zich dicht. Even lopen, even peuken halen. En nu eens niet met de auto. Het leuke van in het donker lopen was dat hij overal naar binnen kon kijken zonder zelf gezien te worden. Niks zo leuk als stiekem een kijkje nemen in andermans huis. Gelukkig had niet iedereen zijn ramen dicht. Kijk, dit huis bijvoorbeeld. Die hadden nota bene al een kerstboom staan terwijl het nog Sinterklaas was. Kerst vond hij gezellig hoor, maar niet voordat Sint goed en wel het land uit was. Nog een huis verder ving hij een glimp op van een gezin met kleine kindjes in pyjama. Een man zat met twee kindjes en een boek op schoot. Hij ging vanzelf een beetje langzamer lopen om nog maar even langer te kunnen kijken. Hij zag er geen vrouw bij. Zou die werken zijn? Of misschien in de keuken thee aan het zetten? Of misschien was het wel een man alleen. Gescheiden of weduwnaar.
Het volgende huis had ook de gordijnen open. Daar zag hij twee oudere mensen op de bank naar de tv kijken. Ze zaten samen op één bank en hij moest glimlachen. Gezellig zag dat eruit. Oud en samen op de bank. Hij kon zich er wel een voorstelling van maken hoor, met zijn lief.

Ineens voelde hij een druppel En nog één en nog één. Ja hoor, dat had hij weer! Ging hij eens een keer lopen, ging het regenen. En niet zo’n klein beetje ook. Het begon te stromen van de regen ineens.. Hij begon te rennen. Gelukkig was hij bijna bij de winkel. Met zijn sigaretten ging hij op een drafje weer richting huis. Maar al snel ging hij weer in gewoon tempo lopen. Er was toch geen houden meer aan, hij was al doorweekt. Eigenlijk had dit ook wel weer iets, zo drijf en drijfnat door het donker lopen. De twee oude mensen zaten nog altijd op de bank. Inmiddels hadden ze koffie of thee, zag hij.
De man met de kindjes was verdwenen, de bank was leeg. Hij was ze natuurlijk op bed aan het leggen. Gelukkig was hij nu bijna thuis.

Nat tot op zijn huid stapte hij zijn huis binnen en liep druipend naar boven. Dweilen deed hij straks wel. In één streep door liep hij naar de badkamer, waar hij vast de warme kraan van het bad aanzette. Zijn natte kleren trok hij uit en liet hij op de badkamervloer vallen. Dat kwam straks wel. Nu moest hij eerst even opwarmen. Met een zucht van behagen liet hij zich in het hete water zakken. Hij werd er op slag doezelig van en deed even zijn ogen dicht, terwijl zijn gedachten naar een andere keer in bad gleden. Toen zat hij er niet alleen in. Samen met zijn lief zat hij lekker te poedelen. Zijn hand was over haar zijdezachte benen gegleden terwijl zij peinzend op haar pen kauwde, terwijl ze haar kladblok boven water hield. Ineens had hij aan haar been getrokken en ze was zó onder water gegleden. Met kladblok en al. Met een glimlach dacht hij eraan terug. Ze hadden gestoeid en heel de badkamer was nat geworden. Daarna had hij haar uit bad getild en haar stevig afgedroogd. Net zolang totdat ze begon te gloeien. Toen had hij haar weer in zijn armen genomen en naar het bed gedragen in de slaapkamer ernaast. Grootste plannen had hij met haar gehad. Hij had haar neergelegd op bed en was begonnen met zacht haar rug masseren.
Maar ze was wel erg stil geworden. En haar ademhaling was wel erg regelmatig gegaan.
Weer moest hij lachen als hij eraan terugdacht.
Ze was in slaap gevallen, zijn lief. En hij? Hij had haar lekker onder het dekbed gestopt en was nog even naar buiten gegaan.

Een blos trok over zijn gezicht als hij eraan dacht wat hij toen gedaan had. Ook die avond regende het namelijk. En hij was zich verloren in verliefdheid en had als een dwaas staan stampen in de plassen terwijl de regen met bakken uit de hemel kwam. Joelend en juichend. Al zijn energie eruit gooiend.
Daarna was hij teruggeslopen naar binnen, biddend dat de buren niet naar buiten hadden gekeken. En toen was hij terug in bad gegaan en lag daar met zijn hoofd op de rand en zijn ogen gesloten te bedenken dat het leven beautiful was!


© Rafe
6 dec 2008

Together Forever

Hij stond voor de spiegel en plukte een pluisje van zijn revers. “Op donker zag je ook alles” bedacht hij zich met een wrange glimlach. Een laatste blik en een tevreden knikje.
Ja, hij was klaar.
Is een mens eigenlijk ooit klaar om afscheid te nemen?
De dag was er in ieder geval druilerig genoeg voor. Echt een dag voor een begrafenis. Triest zette hij koers richting de kerk, waar zijn buurman vandaag begraven zou worden. Veels te jong. Natuurlijk veels te jong. Zo jong zou geen één vader dood mogen gaan. Twee jong volwassen kinderen achterlatend.
Maar terwijl hij verder reed realiseerde hij zich, dat afscheid soms ook de eerste stap naar vereniging kon zijn.

Zijn buurman was de klap van het overlijden van zijn vrouw nooit echt te boven gekomen. Hij miste de liefde van zijn leven dag in dag uit. Iedere minuut van de dag was hij met zijn hart en ziel bij haar. Ondanks de zorg voor de kinderen die nu volledig op hem rustte. Pubers nog eigenlijk, dus hij had er zijn handen aan vol. En nog zijn eigen bedrijf. Het was niet zo dat hij heel de dag tijd had om stil te zitten kwijnen.
Maar hoe druk hij ook was, zijn hart kwijnde wel. Stil verschrompelde het van verdriet. Hij miste haar zo verschrikkelijk, dat het haast niet te doen was.
Op een mooie dag keek de hele buurt omhoog.
Wat kwam daar nou aangevlogen? Een stel vleugels met een motortje eraan en een man die blij in het piepkleine zitje zat gewurmd. Rondjes vloog hij. Zo hoog mogelijk in de lucht, boven alle vertrouwde plekken in de buurt.
Geen spectaculaire kunstjes, geen eindeloos verre vluchten. Nee, hij cirkelde gelukkiger dan sinds lange tijd simpelweg rondjes boven zijn eigen huis en buurt.
Toen mensen hem vroegen wat hij nou toch had gekocht en aan het doen was, gaf hij heel rustig antwoord. “Zo kan ik dichter bij haar zijn.” En een waas van liefde verlichtte zijn gezicht. Dat het hoogstwaarschijnlijk ontzettend illegaal was kon hem niks schelen. En niemand die het in zijn hoofd haalde het te verklappen.

Toen werd ook hij ziek. Ongeneeslijk ziek. Zijn twee jongens keken met moedeloze ogen toe hoe hun vader meer en meer pijn kreeg. Het ging snel. Veels te snel.
En op die kwade dag nog maar heel kort geleden, kwam de verlammende boodschap dat hij nog maar een paar maanden te leven had.
Terwijl hij onderweg is naar de begrafenis van zijn buurman, bedenkt hij zich dat het nog veel sneller was gegaan dan de voorspelde paar maanden.
Alle auto’s in de straat een paar dagen geleden, deden het ergste vermoeden.
En ja, buurman was overleden. Zoveel pijn en geen kans meer op genezing. Zijn lief riep hem bij zich. Ze waren nu lang genoeg zonder elkaar.
Het was mooi geweest.
De jongens zagen hoe hun vader zich langzaam losmaakte van het leven. Zijn lichaam opgerold van pijn, nauwelijks in staat het te verdragen.
Samen waren ze sterk en konden ze troost putten uit het feit dat hun moeder met open armen op vader stond te wachten.
Ze riep hem.
Hij ging.

Aangekomen bij de kerk wist hij zeker dat de dood niet altijd het einde is. Liefde reikt veel verder dan we ons realiseren.
Twee mensen voor eeuwig in liefde verenigd.
Soms overstijgt de wens om bij elkaar te zijn de noodzaak op aarde te blijven.
Dat is geen afscheid.
Dat is een nieuw begin.
Midden in een bomvolle kerk kijkt hij naar de gezichten van zijn buurjongens. Wat doen ze het goed, wat zijn ze dapper. De halve stad lijkt zich wel in de kerk gepropt te hebben. En iedereen lijkt zich bewust van de vereniging van twee geliefden.
In zijn donkergrijs staat hij achterin de kerk en voelt een dubbel gevoel. Geen verdriet, maar ook geen blijdschap. Meer een gevoel van vrede?
Als de dienst is afgelopen is hij bijna één van de eersten die buiten zijn.
De zon schijnt.
Met een glimlach kijkt hij even naar boven en geeft een knikje richting hemel.
Voor eeuwig verenigd.


© Rafe
12 feb 2009

Verlangend naar Lente

Hij is het zat. Zijn winterjack is hij zat. Zijn truien. Koude vingers als hij bezig is en moddervoeten in de gang. Zat is hij de regen en de doffe grauwheid in de tuin. Godzijdank wordt het nog wat opgefleurd door een bonte verzameling krokusjes. Maar de sneeuwklokjes zijn nu bijna wel uitgebloeid. Hij kan de knoppen die in de Prunus zitten bijna wel open kíjken inmiddels. Maar dicht zijn ze en dicht zullen ze nog wel even blijven.
Een laatbloeier….zijn prunus.
Zou dat voor meer dingen gelden dan alleen de prunus, laatbloeier?

Terwijl hij voor het raam naar zijn tuin staat te staren flitsen verschillende gedachten door zijn hoofd. Er moet nog wel wat gebeuren ziet hij. Er moet nodig nog gesnoeid worden. Sommige dingen staan niet goed. Echt veel verstand heeft hij er niet van, maar als een plant in de schaduw staat van een boom en zich in allerlei bochten wringt om tóch het licht te zien, nou…dan zal die plant wel verplaatst moeten worden, denkt hij zomaar.
Hij glimlacht onverwacht als hij terugdenkt aan de tuinweetjes van zijn moeder. Blijkbaar zijn ze toch meer aangekomen dan hij ooit vermoed heeft. En het mooie is dat die tuinweetjes soms zomaar ineens toepasbaar lijken te zijn op van alles en nog wat. Dingen die helemaal niets met de tuin te maken hebben.

Hij schudt eens even met zijn hoofd en loopt vandaag voor de zesde keer naar de garage. Mán wat heeft hij zin in de lente. Het verlangen bruist door zijn aderen. Het popelt en zindert van verwachting als hij zijn blik langzaam en liefdevol over de Harley laat glijden.
Zijn motor staat te schreeuwen om uit het vet gehaald te worden. Als er nog iets naar de lente en de zomer verlangt, dan is het zijn motor wel!
Dit weekend maar eens even alles nakijken en sleutelen wat er te sleutelen valt. Veel te lang stil gestaan zijn grote vriend. Hij mist het gevoel van alles loslaten, het gevoel van niets wat er toe doet, terwijl hij al die pk’s onder zijn kont onder controle heeft.
Lekker naar het strand, naar de zee. Terrasjes pikken met zijn motormaatjes en even de wereld ver achter zich laten.
Hij steekt zijn neus in de lucht en snuift zacht de lucht op.
Ja, het zit er echt aan te komen, lente. Een dikke hommel maakt zoemend een u-bochtje voor zijn neus. Als dat geen voorbode is, dan weet hij het niet meer.

Samen met zijn kleine meid was hij naar de kinderboerderij geweest. Schaapjes met enorme buiken –daar zitten vast lammetjes in pap!- stonden met een onverstoorbare blik gras te kauwen.
“Welke vind jij de liefste pap?” vroeg ze stralend.
Peinzend keek hij naar al die witte wollige viervoeters. Achteraan, een beetje apart, stond er eentje heel erg het gezegde over schapen te bevestigen. “Kijk” zei hij, “die daar vind ik lief, die zwarte.”
Enthousiast knikte zijn kleine grote dochter van ja. Die vond ze ook zo lief, dat zwarte schaapje. Hij voelde haar kleine handje in de zijne glijden en hoopte maar dat er deze lente heel veel zwarte schaapjes ter wereld zouden komen. Dat zou de boel eens lekker opfleuren, bedacht hij zich, terwijl hij zich voort liet trekken door zijn kleine meid. Op naar de konijnen, op naar de kipjes en over een tijdje de kuikentjes.
Op naar de lente, hij kan niet wáchten!


© Rafe
16 maart 2009

Bella Luna II

Zacht drukt hij het portier dicht om geen mensen wakker te maken. Het is midden in de nacht en iedereen slaapt allang. Hij heeft het nooit vervelend gevonden, ’s nachts rijden. Met de muziek aan en zijn sigaretje en de maan die hem overal bij staat, vind hij dat verre van vervelend. Eigenlijk wel heel prettig zelfs. Het geeft hem tijd om zijn gedachten te ordenen, terug te denken en een beetje te mijmeren. Kom daar maar eens aan op een drukke doordeweekse werkdag.
Hij besluit om nog niet naar binnen te gaan en stopt de sleutel van de voordeur weer in zijn broekzak, terwijl hij naar de zijkant van het huis loopt. Via een oude poort die jaren geleden door zijn vader is gemaakt, heeft hij toegang tot de achtertuin. De donkere silhouetten van de bomen geven het geheel iets mysterieus. Raar zo’n donkere nacht. Hij mist zijn maan en hij zal blij zijn als ze haar witte verlichte glimlach weer op hem laat vallen.
Grappig, bedenkt hij zich, waar ter wereld je ook bent, voor iedereen is de maan hetzelfde. Eén blik omhoog en zomaar ineens kan zijn blik die van iemand anders kruisen in een plotsklaps intiem en intens moment. Een veilige gedachte vindt hij dat ook wel eigenlijk.

Hij laat zich zakken in één van de tuinstoelen en steekt nog een sigaret op. Het is helemaal niet koud vannacht. Stil zit hij in het donker en sluit even zijn ogen als hij vergenoegd een trekje neemt. Als hij langzaam de rook tussen zijn lippen door laat ontsnappen, opent hij ze weer en gaat zijn blik automatisch omhoog naar de hemel. Nog een paar nachtjes en dan is ze weer te zien, weet hij. Hij zal blij zijn als het zover is. Gelukkig heeft hij zijn eigen maan, zijn godin. Met haar blonde haren straalt ze net zo mooi als het zilverige schijnsel van haar oorsprong. Een glimlach kruipt zijn gezicht op als hij aan haar denkt. Bijzonder is het hoe hij nu precies een vrouw, verbonden met de maan, heeft moeten leren kennen. En niet zomaar een vrouw, een godin zelfs. Langzaam maar zeker is ze zijn hart ingekropen en als hij eens omhoog keek naar die volle witte bol hoog aan de hemel, kon hij zweren haar goedkeurende glimlach te zien. Deze keer wel. In zijn hart wist hij het allang en wat was hij blij het aan de hemel in zilver bevestigd te zien. Ja…dacht hij nog eens, bijzonder was het. Bijzonder is ze, zijn maangodin!

Nog een laatste trek en hij drukt zijn peuk uit in een vergeten asbak op de tuintafel. Hij leunt achterover en zijn gedachten nemen nog een sprongetje. Ineens lijkt het alsof hij zelf op de maan staat. Hebben andere mensen dat ook, zo’n krachtige verbintenis met een hemellichaam? Hij weet haast zeker van wel. Voorzichtig zet hij kleine stapjes in het donker en tast naar houvast. Zijn zoekende hand vind ineens steun en heel voorzichtig wandelt hij in het donker rond op de maan. Als hij doorloopt komt hij vanzelf uit aan de andere kant van de maan, bedenkt hij zich opgetogen. Daar waar het licht schijnt. Hij neemt nog wat stappen en nog een paar en….. Versuft schudt hij met zijn hoofd en wrijft in zijn ogen. Hij moet in slaap zijn gevallen want hij begint het langzaam kouder te krijgen. Het is toch killer dan hij dacht en eigenlijk hoog tijd om naar binnen te gaan en zijn bed op te zoeken.
Ineens valt zijn oog op een klein flikkerend lichtje, hoog in de lucht. Er mag dan misschien geen maan zijn, sterren zijn er wel. Niet veel, maar als hij wat langer omhoog kijkt ziet hij er nog eentje oplichten. Nog iets langer blijft hij kijken, want hij weet dat er minstens nog eentje moet zijn. Dierbare mensen die niet alleen in zijn hart zitten, maar eeuwig naast zijn baken stralen en over hem waken. Hij tuurt nog eens en ja hoor….daar is hij, de derde ster.
Gerustgesteld staat hij op en rekt zich uit. Nog een paar nachtjes en dan staan ze weer zij aan zij met de maan. Vanaf nu is het weer over met de donkere nachten, zeuszijdank. Stilletjes maar onomkeerbaar gaat ze groeien, tot ze vol en machtig over zijn wereld waakt.
Hij werpt een laatste blik omhoog en zoekt in zijn broekzak naar zijn sleutels terwijl hij weer door de poort verdwijnt en de donkere tuin achter zich laat.



©Rafe
29 april 2009

Bella Luna

Hoe oud zou hij geweest zijn? Even neemt hij een trek van zijn sigaret en knijpt peinzend zijn ogen wat samen. Dan laat zijn blik de weg voor hem even los en glijdt omhoog. Daar staat ze in vol ornaat, de maan. Langzaam blaast hij de rook uit en druk op het knopje in het handvat van de deur. Het raampje zoeft bijna geluidloos een stukje naar beneden en de rook ontsnapt als een blauw sliertje naar buiten. Eigenlijk zou hij niet moeten roken in de auto. Maar als hij zo in zijn eentje in de door de maanverlichte nacht rijdt, met bijna geen verkeer op de weg en zijn cd met favoriete muziek aan, kan hij het niet laten. Intens tevreden neemt hij nog een haaltje en gluurt weer even omhoog. Ze staat er nog.
Vanaf dat hij vier was ongeveer heeft hij bewuste herinneringen aan de maan. Maar zijn ma heeft hem eens toevertrouwd dat ze zijn wiegje bij het gordijnloze raam schoof als hij om onverklaarbare redenen ontroostbaar was. Zijn oogjes tuurden dan omhoog en met zijn blik strak op de maan gericht viel hij eindelijk in slaap. Ma had met haar hoofd geschud bij de herinnering. “Ach jongen” had ze verzucht, “het was drama als het een bewolkte nacht was.” Waarna ze een plagerig lachje liet horen en snel thee ging halen als hij met de woorden ‘u jokt het, toch?’ haar een plaagstootje terug wilde geven.

Maar hij wist dat ze niet had gejokt. Een glimlach glijdt over zijn gezicht als hij weer even naar het nu sikkelvormige baken in zijn leven kijkt. Al vanaf dat hij zich kon herinneren was hij gefascineerd geweest door de maan. Of ze nu mooi vol rond was, of zo klein dat ze praktisch onzichtbaar was, altijd was ze er voor hem. Als klein ventje hield hij hele verhalen tegen haar, stiekem als hij alleen op zijn kamer was. Over de streken van zijn broers, of over dat ene leuke meisje waar hij kriebels van in zijn buik kreeg. En als ze soms ’s avonds laat met de auto terugreden naar huis, was het zijn favoriete spelletje, de maan zoeken. Het grappige was dat ze, welke kant ze ook op reden, altijd aan zijn kant van de auto leek te staan.
Toen hij een dwarse puber was die geen zin had zijn sores met iemand anders te delen, was ze er ook geweest. Geduldig luisterend zonder hem van repliek te dienen.
Maar toen hij zijn eerste echte liefde had leren kennen was ze weken wat afwezig geweest, leek het wel. Zou het een voorteken zijn geweest? Die liefde had immers geen stand weten te houden, hoezeer hij ook zijn best had gedaan. Jaren later had ze bescheiden goedkeurend staan glanzen toen ze de knoop hadden doorgehakt en besloten hadden ieder hun weg te gaan.

Zijn peuk is allang op en hij schiet al aardig op. Nog een half uurtje of wat en hij is thuis. Hij draait de muziek wat luider en terwijl hij zijn blik weer naar de hemel richt, glijden zijn gedachten nog even terug naar het verleden. De maan was op haar mooist geweest toen zijn kleine wondertje werd geboren. Hoe kon het ook anders dan dat ze ter wereld kwam op een mooie heldere nacht met de maan vol en rond, stralend aan de hemel. Als de dag van gisteren herinnerde hij zich hoe hij met dat hele kleine lijfje in zijn armen naar het raam gelopen was en omhoog had gekeken, terwijl tranen van geluk over zijn wangen stroomden. “Kijk eens, is ze niet práchtig?!” Als hij nu wel eens samen met zijn kleine meid in de auto zit in het donker kan hij het niet laten, “Wie het eerst de maan ziet!” Hij laat haar winnen, want nog altijd is de maan altijd aan zijn zijde. Maar dat is zijn geheimpje.

© Rafe
20 april 2009

Het verhalenpotje

Op het moment dat ik het potje beetpak flits ik terug in de tijd. Ik ben weer hier, onder het schuine dak van de zolder van opa en oma en alles lijkt veel groter dan een ademteug geleden. Snel, snel moet ik zijn, voor ze me vinden. Razendsnel verstop ik me achter de grote doos in het verste hoekje van de vliering. Duizend hoekjes zijn hier te vinden. Uit mijn ooghoek zie ik één van mijn broers door het luik schuin boven de vlieringtrap naar buiten klimmen en het schuine, met rode pannen bedekte dak opklauteren. Die vinden ze nooit, denk ik bij mezelf. Maar mijn hoekje mag er ook wezen. Mijn zusje vind me nooit hier. Van beneden hoor ik zacht “Negen tien….wie niet weg is, is gezien” gillen en ik kruip nog wat verder naar achter.

Er is hier een soort gangetje van dozen, ontdek ik. Ik slalom wat heen en weer en vraag me af of opa en oma zelf nog wel weten wat hier allemaal staat. Ze vinden het vast niet erg als ik eventjes in de dozen kijk, vast niet. En heel stil, om niet als eerste gebuut te worden, vouw ik een kleine doos open. Wat een geluk dat ik altijd een klein zaklampje in mijn broekzak heb. Net als een zakmes hoort het bij mijn standaarduitrusting. Met mijn ene hand een beetje gebogen om het lichtbundeltje heen, laat ik het licht in de doos schijnen. Er zit zaagsel in. Ik graai voorzichtig rond in de doos en voel een koel, rond en glad voorwerp. Nieuwsgierig als ik ben als rotjochie van een jaar of tien, vis ik het voorwerp tevoorschijn. Een bol potje komt tevoorschijn en zelfs in het karige zaklamplicht beneemt het me de adem, zo mooi is het. Intense kleuren vlammen me in kronkelende bloemenranken tegemoet en boven op het bijna net zo bolle dekseltje grijnst een dikke chinees vrolijk naar me. Het is het mooiste potje wat ik ooit in mijn leven gezien heb. Waarom het hier staat en niet beneden op oma’s mooie-dingen-kastje is me een raadsel. Ik besluit ter plekke dat het daar hoort en houd het stevig in mijn handen geklemd als ik weer door het gangetje terugkruip naar het open gedeelte van de zolder.
“Buuuuut Dio, jij bent erbij!” gilt mijn zusje triomfantelijk. “Ach griet, vlieg op” zeg ik en ga met mijn gevonden schat heel voorzichtig de zoldertrap af. In het voorbijgaan zie ik nog net het puntje van mijn broers broekspijp om het hoekje van de schoorsteen steken. Nee, denk ik weer, die vinden ze nóóit!

Oma glimlacht en streelt voorzichtig met haar gerimpelde handen over de wangen van de vrolijke chinees op het dekseltje. “Wat knap van jou jongen, dat je dat moois weer gevonden hebt. Ik was het helemaal vergeten. Het moet al op zolder staan sinds de verhuizing van jaren geleden.” Oma kijkt me met een brede lach aan en ik voel mezelf groeien van trots. Dat heb ik toch maar mooi gevonden voor haar! Met een stofdoek wrijft ze het potje op en het wordt zo mogelijk nog mooier. “Het is een gemberpotje” vertrouwt ze me toe. “En het is al heel, heel oud en komt uit China. Als jij het nou eens een ereplekje geeft op mijn mooie-dingen-kastje, dan zal ik je een mooi verhaal vertellen.”

Met een grote grijns op mijn gezicht stap ik weer terug in het heden en sta met het gemberpotje in mijn handen te denken aan alle verhalen die oma verteld heeft. Telkens weer wist ze een nieuw verhaal te verzinnen en altijd speelde het gemberpotje met de lachende chinees een sleutelrol in haar verhalen. Ik kon er geen genoeg van krijgen. Gelukkig was ik vaak en graag bij opa en oma. Als mijn ouders druk waren dan wipte ik altijd even bij ze langs. En altijd liep ik naar oma haar kastje en streek voorzichtig met mijn vingers over het bolle potje. En altijd volgde er een verhaal. Oma is al jaren geleden overleden en toen ik later voorzichtig aan mijn ma vroeg waar het gemberpotje was gebleven, wist ze me te vertellen dat het naar een oudtante was gegaan. Weg was het en ik kon een diep gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Ik ben het potje, noch de verhalen van oma, nooit vergeten. Wie schetste dan ook mijn verbazing toen een tijdje geleden mijn deurbel ging en er een onbekende vrouw op de stoep stond met een klein vierkant doosje in haar hand. “Hoi” glimlachte ze bedeesd, “ben jij Dio?” Verbaasd stond ik haar aan te kijken en knikte bevestigend. “Nou, dan heb ik hier wat voor je” en terwijl ze het zei duwde ze het doosje met gestrekte armen naar me toe. Verbouwereerd nam ik het van haar aan. Gelukkig deed ze net zo snel haar verhaal uit de doeken. De oudtante bleek overleden te zijn en de jonge vrouw –een achter, achternichtje van me- was er via via achter gekomen dat ik destijds verzot was op…..jawel, het gemberpotje! Nadat ik een gat in de lucht was gesprongen heb ik haar mee naar binnengetrokken en voorzien van thee, geen koffie. Nu was gelijk duidelijk dat ze ook echt familie was. Heel voorzichtig heb ik het potje uitgepakt en flits, terug was ik op zolder bij opa en oma. “Je mag het hebben hoor” zei ze op mijn vragende blik. “Ik vind het foeilelijk!” Ik kan me niet herinneren dat ik een wildvreemde ooit zó uitbundig heb bedankt.


Niet veel later heeft een vriend me overgehaald het gemberpotje mee te nemen naar Tussen Kunst en Kitsch. Eigenlijk was het enige wat ik wilde weten de precieze historie van het kleinood. Maar je zult het geloven of niet, het gemberpotje is goud waard! Uit een vroege Chinese eeuw en helemaal gaaf bovendien. De verzamelaars keken me met eurotekens in hun ogen aan en de verzekeringsmaatschappijen wisten niet hoe snel ze me een aanbieding moesten doen voor een snerpend dure kostbaarhedenverzekering.
En ik? Ik heb mijn gemberpotje weer tussen het zaagsel in zijn doosje gedaan en heel voorzichtig meegenomen terug naar huis. Daar heb ik het weer op zijn ereplekje gezet. Met een knipoog naar oma. Ik weet zeker dat ze meeluistert als ik haar verhalen aan mijn kleine meid vertel, terwijl die met glanzende oogjes en voorzichtige vingertjes over de lachende wangen van de bolle chinees streelt.


© Rafe
25 mei 2009

Klik klak, klik klak

Klik klak, klik klak.
Als een kleine dame trippelt ze op haar hakjes naast me op weg naar de winkel. Toen ik zei dat het misschien beter was haar gympjes aan te doen, stond ze als een klein opgewonden standje tegenover me. Haar hakjes moesten het worden, haar hakjes zouden het zijn! *zucht* Je hebt een meisje en je zal het weten, dacht ik bij mezelf.
Ik geloof dat ze vandaag al drie keer van outfit is veranderd. En nou heb ik niet eens een hekel aan wassen en strijken, maar dit is zelfs mij iets te gortig.

Samen winkelen met mijn kleine meid is echt een feest, als je de definitie van feest een klein tikkeltje bijstelt. Zo klein als ze is weet ze exact wat ze hebben wil. Dat zijn dan jurkjes, rokjes, topjes, hippe jeans van grote merken, hakjes, armbanden en haarbanden. Alles piekfijn op elkaar afgestemd. In de winkel laat ze me mooie jurkjes zien, die pa natuurlijk bewonderend staat te bekijken, tot hij ineens op het flitsende idee komt op het prijskaartje te kijken. *SLIK* Ik had het kunnen weten. Een neus heeft ze ervoor. Madam houdt van kwaliteit! Op mijn, bij voorbaat al hopeloze pogingen het jurkje met nét een leuker prijskaartje bij haar aan te prijzen, staat ze me met naar de hemel opgeslagen oogjes en een diepe zucht over zoveel onbegrip, aan te kijken.
“Maar papa, die is toch lelijk?! Déze is mooi. Deze wil ik!”
En ach, wat doe ik dan? Het staat haar fantastisch en mijn hart smelt bij de aanblik van mijn kleine prinses in het geweldige hippe, maar schreeuwend dure jurkje. Dus zetten we samen hand in hand koers richting de kassa. Zij huppelend, ik iets langzamer omdat ik me vast schrap zet voor het eindbedrag wat straks digitaal voor mijn neus verschijnt. Want oh ja, dat vergat ik nog te vertellen. Hoe het mogelijk is weet ik nu ook niet meer precies, maar op de weg van de paskamers naar de kassa, is het haar gelukt om nog een haarband, twee paar maillots, een ketting en glitterelastiekjes te verzamelen. Die moeten er natuurlijk bij. Zucht, natúúrlijk. Het zou zomaar eens geen geheel zijn. Waar haalt ze het toch vandaan, mijn modebewuste meisje? Met haar kinnetje omhoog en de tas met nieuwe spulletjes stevig onder haar arm geklemd –zelfs de tás is hip- wandelt ze als een echte dame naast me de winkel uit.
Klik klak, klik klak.

’s Avonds in haar bedje is de grande dame ineens weer mijn liefste kleine meisje. Met een wit gezichtje van de slaap en de tandpastageur heerlijk fris om haar heen, bedelt ze om een verhaaltje. Ondertussen zie ik haar oogjes steeds wegdwalen naar het jurkje wat we op een hangertje aan de kastdeur tegenover haar bedje hebben gehangen. Dan kan ze het goed zien en er heerlijk over dromen. “Morgen mag ik hem aan hè?” vraagt ze zachtjes. Als ik begin met protesteren omdat het morgen helemaal geen zomerjurkjesweer wordt, zie ik de kleine mannequin uit de winkel weer terugkomen, als haar ogen opstandig beginnen te gloeien. “Ja lieverd, morgen mag je hem aan. Mét een vestje erover.” glimlach ik haar geruststellend toe. Met een grote glimlach zie ik haar wegsoezen in een vast heerlijke droom over winkels vol met mooie jurkjes. Ik druk een kus op haar wangen. Als ik het dekbed wat hoger optrek doe ik net of ik het voetje met daaraan een hakje niet zie…..



© Rafe
22 juni 2009

Van Lotje

Hoezo eigenaardigheden? Ik? En dan nogal liefst vijf?!
In de volle overtuiging een antwoord te krijgen in de trant van “Eigenaardigheden, jij? Tuuuurlijk niet. Niks hoor, nada, noppes!” vroeg ik hier en daar wat rond.
Okay, okay, ik sta weer met beide beentjes op de grond. Help me herinneren zoiets nooit aan je vrienden te vragen! Daar gaan we dan:

Met stip op één, ik zing.
Altijd en overal. Ik zing mee of gewoon spontaan uit mezelf. Redelijk zuiver, maar minstens net zo vaak als een schorre nachtegaal. Als ik werk of als ik achter mijn pc zit. Als ik onder vrienden ben of als ik aan de telefoon hang.
Ik zing!
En ik vind het heerlijk! Laat mij de eerste tonen van een liedje horen en ik zing feilloos de eerste regel. Ooit eenmaal gehoord vergeet ik het nooit meer. Niks heerlijkers dan op mijn pc youtube afstruinen naar mooie liedjes, bijzondere uitgaven of gewoon liedjes die niemand nog kende. En als ik ze dan gevonden heb, dan zing ik ze.
Daaaaaagen achter elkaar!

Nummer twee had ik zelf liever overgeslagen, maar ja…..ontkennen heeft geen zin. Als ik de zenuwen krijg dan ga ik als een razende eten. Het liefst paprikachips. Zet mij in een ruzie en ik ben onverstaanbaar omdat ik als een waanzinnige chips sta te kauwen. De oranjes aardappelschijfjes vliegen om je oren als ik handje na handje naar binnenprop.
Waarom? Geen idee. Maar het helpt. Écht!

Op drie degene waar ik het meest trots op ben. Je ziet mij zelden sjaggo. Vanaf het moment dat ik opsta tot aan het uur dat ik naar bed ga, de hele lieve lange dag door ben ik opgewekt en goed van zin. Op mijn werk worden mensen spontaan blij van me en dat werkt weer als een boomerang. Grapjes, lachsalvo’s en gewoon praatjes over van alles en nog wat borrelen in mij omhoog en vinden hun weg naar buiten. Ik kan het van harte aanbevelen. Bekijk de wereld met een opgeruimde blik en zet je smile op en je hebt heel de dag plezier.
Okay, ik geef toe dat het voor de zuurpruimen onder ons misschien een tikje frustrerend werkt, maar hey, mijn humeur krijgen ze er niet stuk mee hoor!
Ja, nummertje drie is lang niet gek….

Okay, nummer vier is misschien wat eigenaardiger.
Ik ben niet gek, ik ben een vleermuis. Jahaa, een vleermuis. ’s Nachts ben ik wakker en ehhh overdag eigenlijk ook. En echt hoor, ik neem me iedere avond weer voor om op tijd naar bed te gaan, maar het lukt me gewoon niet. Altijd is er nog wel wat te lezen. Altijd is er nog wel iets te zien of iets om over na te denken. En er is gewoon niks heerlijkers dan ’s nachts in mijn uppie met mijn muziekje en een peukkie lekker rustig te genieten van het einde van de dag. Het huis stil, de wereld stil, buiten donker en een nieuwe dag die nog even op zich laat wachten. Heerlijk! Slapen kan altijd nog, toch?

Ja hoor, de laatste. Nummertje vijf.
Goed, ik zal het wel toegeven, ik ben een chocolade addict. Marsen, Milkyways, grote stukken Côte d’or, Kitkats en alle speciale versies ervan, van delight tot suprème, ik vind ze allemaal goddelijk. Toblerone, Twixen (en vooral die witte zijn om je vingers bij af te likken) roomtruffels, zeebanket, Toffiefee of Bonbonbloc, ik kan het niet laten liggen.
Maar het aller, allerlekkerste……. De chocolade waar je me midden in de nacht voor mag wakker maken (mocht ik die ene keer toevallig toch slapen) is witte chocolade!
Zelfs nu ik het tiep moet ik me beheersen niet naar de voorraadkast te rennen en te zoeken of ik nog ergens een stuk heb liggen.
Die zachte volle smaak, hoe het smelt op je tong en er een explosie van zoet je smaakpapillen in extase brengt is onvergelijkbaar met wat dan ook. Mmmzz….nou ja, misschien moet ik niet overdrijven ;-)
Maar mocht je ooit nog iets goed te maken hebben met me en wil je zeker kans van slagen hebben? Juist, witte chocolade!

©Rafe
15 sep 2009

Nightfire

Ik kijk in de spiegel en stift mijn lippen bloedrood, net als de kleur van onze liefde. Ik doe een stapje naar achter om het resultaat te bekijken terwijl ik even mijn tong over mijn lippen laat glijden. Hij vindt me leuk zoals ik ben en daardoor voel ik me juist heel bijzonder. Straks haalt hij me op met zijn stoere zwarte Mustang waarin we al vaak hebben zitten zoenen. Maar deze nacht zal het niet bij zoenen blijven. Ik wil bij hem zijn, zijn hart voelen kloppen tegen het mijne en nooit meer terug naar hoe het was zonder hem.
Als ik een lekker nummer op de radio hoor, geef ik een ferme draai aan de volumeknop waardoor een heerlijke gitaar riff luid door mijn kamer knalt. Kritisch kijk ik naar mijn borsten en trek mijn zwart kanten BH wat omhoog waardoor ik net iets meer decolleté krijg. Langzaam laat ik mijn handen even over de stof van mijn bijpassende heupstring glijden en dan zachtjes van mijn heupen naar mijn buik. Ondanks dat het vriest buiten en er bloemetjes op mijn ramen staan voelt mijn huid koortsig warm. Ik sidder bij de gedachte dat zijn handen straks dezelfde bewegingen zullen maken. Ik gooi mijn hoofd voorover en kneed de mousse in mijn haren voor een wilde look. Heupwiegend op de muziek loop ik naar mijn kledingkast om daar mijn strakke jeans en een rood topje uit te vissen. Als ik dit af maak met mijn lange zwarte laarzen en mijn leren jackje draai ik nog één keer rond voor de spiegel. Oh, ik voel hoe de belofte van deze nacht mijn hoofd op hol brengt en maan mezelf tot rustig in en uit ademen.

Deze nacht wordt onze nacht. Ik voel het aan alles en aan mij zal het niet liggen. Aan haar ook niet, dat wéét ik. Ik stel me voor hoe ze nu voor de kast staat en haar blik langzaam over de inhoud ervan laat gaan. Ze zal mooi zijn, daar twijfel ik geen seconde aan. Al trekt ze een jutezak aan dan nog vind ik haar het meest sexy wezen op aarde.
Ik loop langzaam naar de badkamer en wrijf met mijn hand over mijn kin. Zal ik me scheren? Taxerend bekijk ik mijn spiegelbeeld en besluit het zo te laten. Het stoppelige waas over mijn wangen zal vannacht haar huid rood schuren als ik de meest zachte plekjes van haar lichaam zal kussen. Een huivering van verlangen kruipt over mijn ruggengraat. Met twee handen woel ik door mijn haar en verander het in coupe onweerstaanbaar. Oh ja, ze zal me niet kunnen weerstaan, zoals ik haar niet kan weerstaan. Na tijden om elkaar heen gedraaid te hebben, is nu eindelijk ons moment aangebroken.
Met een tred alsof ik op wolken loop, begeef ik me naar de slaapkamer en werp een laatste blik op mezelf in de manshoge spiegel. Zwarte broek, antracietgrijs hemd, zwarte stoere riem, ja….ik kan er mee door. Haastig loop ik de trap af en zoek mijn autosleutels. Ineens heb ik haast. Ik wil naar haar toe, we hebben lang genoeg gewacht!
In de gauwigheid graai ik nog een pakje Marlboro medium van de tafel en stop het in mijn borstzak terwijl ik de voordeur achter me in het slot laat vallen.
Eenmaal in de auto steek ik een peuk aan en draai de sleuteltjes in het contact om. Met een rauwe grauw komt mijn zwarte Mustang tot leven en ik draai het garagepad af.


Daar is hij! Ik hoor het brullende geluid van zijn V-8 motor al voordat ik hem zie aankomen. Snel maak ik met de hak van mijn laars mijn peuk uit en gris een pakje kauwgom uit mijn jaszak. Een zacht avondbriesje speelt met mijn haren terwijl ik uit de luwte vanachter de grote treurwilg naar voren stap. Als in een film komt zijn auto langzaam mijn kant op, hij heeft de ramen open en terwijl hij dichterbij komt zie ik het puntje van zijn sigaret gloeien. Dan staat hij stil en ik zie hoe hij zijn ogen langzaam van onder naar boven over me heen laat glijden. Als ze bij mijn ogen zijn aangekomen zie ik het verlangen en ik voel mijn zenuwen direct verdwijnen als hij zegt: “Kom.”
Met mijn meest sensuele loopje begeef ik mij naar de andere kant van de auto om mezelf naast hem op het koele leer te laten zakken. Ik buig me naar hem toe en fluister in zijn oor: “Rijden kanjer, ze kijken.” wetend dat hij de blikken van mijn buren wel gewend is en zich daar totaal niet aan stoort. Daarna geef ik hem een lange warme kus op zijn mond waarbij ik plagend even zachtjes in zijn onderlip bijt. Zijn heerlijke aftershave dringt mijn neusgaten binnen en ik voel mijn adem stokken als hij heel even zijn hand in mijn hals legt. Dan pakt hij resoluut het stuur vast, zet de auto in zijn versnelling en draait soepel de weg op. Met moeite bedwing ik mezelf om niet op zijn schoot te klimmen en laat me rustig achterover zakken op de bijrijderstoel. Daar gaan we. Nog even geduld!

Ineens is ze daar, gevangen in het licht van de koplampen. Haar lippen glanzen net zo rood als haar topje en de welving ervan maakt me bijna wild. Uiterst langzaam neem ik haar in me op, geen millimeter van haar perfecte lichaam overslaand. Van de blonde haren die zacht heen en weer bewegen in het lichte windje, tot aan haar in zwarte lange leren laarzen gestoken benen, alles aan deze vrouw klopt. Haast dierlijk loopt ze om mijn bolide heen en stapt zelfverzekerd in. Is ze echt zo zelfverzekerd? Of klopt haar hart net als het mijne ook zo vol verlangen in haar borst?
Haar kus beneemt me bijkans de adem en mijn hand glijdt als vanzelf naar haar hals. Beheers je man, nog even geduld.
Net iets te ongecontroleerd naar mijn zin geef ik gas en de Mustang schiet vooruit. Ik weet precies waar ik haar mee naar toe neem. Stilzwijgend kijk ik voor me, terwijl iedere zenuw in mijn lichaam zich bewust is van haar lijf, haar geur. Zonder te kijken volg ik iedere minieme beweging die ze maakt en dwing mezelf de tinteling ter hoogte van mijn lendenen te negeren. Nog wel. Nu nog even wel.
Ze kijkt naar me, ik voel haar ogen prikken. Ze is ook stil en de spanning tussen ons is haast beet te pakken, zo zwaar hangt hij in de lucht. De belofte van een heftige nacht hangt in het kleine compartiment en ik weet dat we hier beiden geen spijt van gaan krijgen. De cd speler vult loom de ruimte en de muziek drijft de geladenheid naar ongekende hoogten.
De zwarte Mustang gromt door de donkere nacht en we laten de lichtjes van stad en dorp ver achter ons. Tegen de heldere vrieskoude hemel doemen de eerste duinenrijen op. Hier neem ik haar mee naar toe. Hier gaat gebeuren wat al zo lang in de lucht hangt. Van God en mens verlaten ligt het strand er desolaat bij. De zee glanst zwart aan de einder en ik hoor hoe ze een zucht slaakt als ze beseft waar ik haar naar toe breng.
Nog een klein stukje en dan eindelijk breng ik de auto tot stilstand en draai het contact zo dat de muziek blijft klinken en de verwarming aan blijft.
Dan draai ik me langzaam naar haar toe, kijk haar heel stil aan en wikkel langzaam een lange blonde lok om mijn vinger.


Een passendere plek dan deze had hij niet kunnen uitzoeken! De zee en het strand waar we beiden zo gek op zijn! Zonder naar hem te kijken weet ik dat hij me in zich opneemt, dat hij iedere beweging die ik maak registreert. Als we stil staan kijk ik naar het prachtige strand dat zich in het donker voor ons uitstrekt. De zee die de zwarte nacht weerspiegelt en de lucht die het toneel lijkt te zijn voor duizenden sterren.
Terwijl hij met een vinger met mijn haren speelt voel ik hoe een warme gloed zich in mijn onderbuik uitstrekt en ik draai mijn gezicht naar hem toe. Voorzichtig kus ik hem.
Als hij me terug begint te kussen strengelen onze vingers zich in elkaar en ik voel hoe ik mezelf nu al begin te verliezen in deze oneindige kus. Plagend streelt hij me over mijn buik omhoog en raakt me nét niet aan waar ik zo graag wil dat hij me aanraakt. Een zucht van opwinding siddert door mijn lijf als hij mijn jack uitdoet.
Zijn ogen kijken diep in mijn ziel als hij me liefdevol ontkleedt en zijn handen over mijn heupen laat glijden. Ik voel mijn huid branden van zijn kussen en duw als vanzelf mijn heupen omhoog. `Ik wil je.` fluister ik hees in zijn oor.
Hij pakt me bij mijn schouders en drukt me zachtjes achterover. Mijn hart bonst zo hard dat ik het boven de muziek uit kan horen. Als hij me vragend aankijkt knik ik bijna onzichtbaar en geef me gewillig over aan ons gretige verlangen. Dit is het moment waarop we beiden zo lang hebben gewacht! Een korte kreun ontsnapt aan mijn lippen als hij zich niet langer kan beheersen en mijn lichaam verslindt met zijn lust. Ik klauw met mijn handen naar de kleding die om ons heen ligt en knijp er hard in tot mijn knokkels wit zien en ik het uitschreeuw van genot. Nooit eerder zó heftig, zó dichtbij elkaar, zó intens.

Ze kust me en in die kus ligt een wereld van liefde en verlangen besloten. Zonder na te denken kus ik haar terug terwijl mijn vingers de hare zoeken en vinden. Mijn andere hand lijkt een eigen leven te leiden en zoekt zijn weg over haar buik naar haar borsten. Haar zachte warmte lokt me en eventjes plaag ik haar, voor ik haar kleding voorzichtig maar vastberaden uittrek. God wat is ze mooi. Naakt en helemaal voor mij vannacht. Ik kan me niet meer beheersen en trek een spoor van hete kussen over haar lichaam.
“Ik wil je”, fluistert ze in mijn oor. Haar lichaam was haar woorden al voor, bijna dwingend in haar verlangen. Het mijne schreeuwt woordeloos terug dat ik haar net zo wil als zij mij en ik kijk haar vragend aan. Mag ik…wil je mij, mag ik jou….?

De wereld vervaagt en lijkt uit niets anders te bestaan dan wij tweeën. Meer hebben we niet nodig. Iedere centimeter van haar lichaam kus ik, streel ik en neem ik op in mijn ziel zodat ik haar nooit meer kan vergeten. Ooit, als deze nacht ten einde komt, hoef ik slechts mijn ogen te sluiten om haar weer te voelen en te beminnen zoals ik haar nu mag beminnen.
Wild geef ik me over aan mijn gevoel en haal alles uit ons wat daar tijden heeft liggen wachten, liggen smeulen. Ze kermt, ze kreunt. Haar kreten mengen zich met de mijne en mijn lijf kromt zich als ik haar tot de mijne maak en alles van mijzelf geef. Nietsontziend en verloren in het moment gaan we kopje onder in liefdevolle lust.
Ik wist dat het zo zou zijn.
Zo móest het zijn.
Zo en niet anders.


Samenschrijfsel
© Rafe & Carla

Onderwereld

Het uur van de waarheid was aangebroken. Het moment wat hij alsmaar voor zich uit had geschoven was eindelijk daar. Vreemd genoeg voelde hij nu geen angst meer. Berusting maakte zich van hem meester toen hij de stenen rand vastpakte, voorover boog en in de put keek.
Vervolgens sloeg hij één been over de rand. Zijn voet bungelde en sloeg tegen de stenen wand van de put. Eén seconde flitste het door zijn hoofd dat hij nog terug kon, dat het gekkenwerk was wat hij wilde gaan doen. Maar terwijl hij zich stevig vast hield, gooide hij ook zijn andere been over de rand.
Nu zat hij met zijn billen op de ronde richel. Kou trok door zijn jeans heen en liet hem huiveren. Hij durfde zijn handen niet te verschikken en al helemaal niet los te laten.
Watje, dacht hij bij zichzelf, vroeger was je zo bang niet.

Zijn gedachten gleden terug naar de jaren waarin hij niet meer echt kind was, maar ook nog lang niet volwassen. Zomerslang hadden ze hier in het bos rondgezworven, hij en zijn drie vrienden. Soms met meisjes, soms ook alleen of met een bal. Op een dag was de bal in de put terecht gekomen, als een bal in zijn basket.
“Hee joh, sufferd” riep één van hen. “Je moet wel vangen!” Beteuterd hadden ze met zijn vieren over de rand van de put staan kijken. En hoewel het donker was, hadden ze de bal kunnen zien liggen. Zo diep was het dus niet.
“Die kunnen we best halen”, waren ze het met elkaar eens geweest. Maar daarna hadden ze elkaar aan staan kijken met die blik van ‘Ga jij maar fijn, ik kijk wel link uit!’.
Ook toen was hij al die waaghals geweest die overal indook en nergens kwaad zag. Hij was degene geweest die zijn benen over de rand had gegooid en zich had laten vallen. Met een plof was hij vlak naast de bal geland, piece of cake.
En toen hij daar was, had hij gezien wat van bovenaf niet zichtbaar was. Het was niet alleen maar een put, er was een soort van nis aan de zijkant. Smal, dat wel, maar breed genoeg voor hem om erdoor te passen. Feilloos wist hij nog dat hij had geaarzeld. Hij had door de nis willen gaan, maar iets in hem wilde niet dat zijn vrienden er vanaf wisten.
“Hee, gooi de bal nou omhoog!”
Stemmen van boven sijpelden door tot op de bodem van de put en namen de beslissing voor hem. Met twee handen gooide hij de bal recht omhoog en daarna klauterde hij met zijn handen en voeten op uitstekende stukjes steen zelf omhoog.

De volgende dag was hij teruggegaan. Zonder vrienden dit keer. Hij was op de rand van de put gaan zitten en had zich zo naar beneden laten vallen. Eenmaal daar had hij zich door de nis gewurmd. Die bleek uit te komen in een soort aarden gang. Niet alleen van aarde, maar ook aardedonker. Elke stap had hij zich afgevraagd of het verstandig was, wat hij deed. Niemand wist waar hij was immers. Maar hij was doorgegaan met lopen, stap na stap na stap. Er leek geen eind te komen aan de gang. Tot hij ineens recht vooruit licht zag glinsteren.
Hij had zijn pas versneld en zag de streep licht breder en breder worden. Nog voor hij bij het einde was ving hij een glimp op van een liefelijk tafereel. Hij ging nog sneller lopen en ineens was hij beland op een plek in het bos waar hij nog nooit was geweest. Hij stond heel stil terwijl hij de omgeving in zich opnam.
Het was adembenemend.
Er was een meertje en bomen lieten hun takken over het spiegelende oppervlak hangen. Op sommige plekken raakten de takken het water alsof ze wilden voelen of de temperatuur goed was. Varens tot aan zijn middel en bomen waarin bosrank zich genesteld had maakten het sprookjesachtige beeld compleet. Hij voelde een onwerkelijke rust over zich komen toen hij langzaam door het miniparadijsje liep en de verstilde pracht van deze ‘onderwereld’ absorbeerde. Hij verwachtte dat elk moment Bambi uit de bosjes tevoorschijn zou komen met een vlindertje op zijn neus, zo betoverend was het hier. Maar er gebeurde helemaal niks. Hij was gaan zitten aan de rand van het meertje en liet zijn vingers in het water bungelen terwijl zonnestralen gouden spikkels tikkertje lieten spelen tussen de bladeren van de bomen.

Na een tijd was hij opgestaan. Zijn hart was vol van dit geheime paradijs en ter plekke besloot hij dat hij deze plek voor zichzelf zou houden. Zijn vrienden zou hij hier niet mee naar toe nemen, noch zou hij het zijn broers vertellen. Misschien, heel misschien zou hij het eens aan een vriendinnetje laten zien, maar dan moest ze wel heel bijzonder zijn.
Die zomer zat hij met regelmaat letterlijk in de put.
Maar hij lette er wel op, dat niemand hem erin zag vallen. Verloren uurtjes bracht hij door aan de waterkant terwijl hij met zijn wang op de rug van zijn hand keek naar de insecten die op het water leken te kunnen lopen. Bambi was nog altijd niet op komen dagen, maar vlinders daarentegen wel.
Toen werd het herfst en zijn sprookje stond in vuur en vlam. In de gang er naar toe werd het vochtig en zompig, maar hij kon zich nog altijd door de nis wurmen.
Hij bleef komen, jaargetijden lang.
Zelfs in de winter ging hij er een aantal malen heen. Winterwit had zich meester gemaakt van zijn onderwereld en na een aantal keer vriezen was het meertje veranderd in een spiegel van ijs omlijst door guirlandes van witte hangende takken. Tot de lente zich had aangediend, ijs tot druppels had gekust en de cyclus weer opnieuw begon.

Het was zo doorgegaan als die zomer, in die jaren voorafgaand aan zijn volwassen leven. Het was de plek waar hij volkomen één was met zichzelf en hij zich kon verliezen in een gedachteloze staat van zijn.
Tot uiteindelijk the ratrace die leven heet, zich onontkoombaar aan hem had opgedrongen. Met het verglijden van zijn jeugd was hij zijn onderwereld eenvoudigweg vergeten……

De kou trok langzaam omhoog langs zijn ruggengraat en de botten in zijn billen begonnen te protesteren. Hij keek eens omlaag en slikte. Vroeger had het echt veel minder diep geleken. Maar hij vermoedde dat met jeugdige overmoed alles makkelijker en minder eng leek. Hij was het kwijt geraakt, het diepe gevoel van rust en tevredenheid. Misschien was hij zichzelf wel kwijtgeraakt.
Omstandigheden -die hij wellicht zelf in de hand had gehad- hadden zijn leven vervuild tot hij nergens meer puurheid in kon ontdekken. Behalve in de ogen van zijn kleine meid. Ineens, toen hij sterren zag stralen in haar kinderblik was het hem ingevallen, zijn onderwereld. Daar waar hij zichzelf kon zijn. Daar waar hij niet hoefde te dealen met werk, rechtszaken, verkwanselde liefdes en minstens 8 uren tekort in een etmaal.
Langzaam rijpte het idee in zijn hoofd en wortelde het in zijn ziel. Duizend dingen kwamen ertussen en telkens schoof hij zijn voornemen voor zich uit. Het verleden was voorbij en nu is nu. En toch bleef het trekken. Uiteindelijk hakte hij de knoop door. Toen hij de beslissing had genomen was de put makkelijker gevonden dan hij voor mogelijk had gehouden.
Nog één keer wilde hij zijn onderwereld zien. Nog één keer wilde hij voelen hoe het was om zonder verantwoordelijkheden te zijn, zonder hartzeer en zonder aanstormende eisen. Hij móest weten of zijn sprookje er nog was.
Als hij nog maar door de nis paste.
Als hij zich maar durfde te laten vallen……



© Rafe
12 dec 2009

De laatste keer

Weer nam hij het zich voor. Hij had het zich al vaker voorgenomen, maar nu was hij het echt van plan. Deze keer zou de laatste keer zijn. Misschien was het een soort afwijking of een dwangneurose, of misschien zocht hij er teveel achter, dat kon ook. Hij had nu in ieder geval geen zin om daar langer over na te denken. Alles waar hij nu over na wilde denken waren haar volle borsten die bijkans uit de bustier puilden. Of haar benen, gestoken in kousen die op werden gehouden door kanten jarretelles en die hij met zijn tanden naar beneden zou trekken.
Hij liep in een gestaag tempo langs de grachten, waar hij de weg kon dromen. Bruggetje over, steegje in, de bocht om. Zijn thuisstad, aards als het leven zelf. Hij zette zijn kraag een beetje op, het werd al frisser. Maar van binnen voelde hij die warme tinteling van verlangen. Het deed zijn pas iets versnellen, zonder echt haastig te worden. Hij stak een peuk op en even verlichtte de vlam van zijn aansteker zijn gezicht. Gretigheid tekende zich af. Gelukzalig door hetgeen hem te wachten stond, inhaleerde hij diep en blies langzaam de rook in perfecte rondjes uit.

Nog een gracht en nog een steeg en hij had zijn doel bereikt. Daar, in het rode schijnsel wat alles een welhaast onwerelds aangezicht gaf, stonden ze al voor hem klaar in de etalages. Alleen waren dit geen poppen. Hij dacht niet dat de etaleur van de Bijenkorf gebruik zou willen maken van deze dames. Hij grinnikte zacht om zijn eigen gedachtegang. Keurend en zonder gêne liep hij langs de ramen en liet zijn ogen over de aangeboden lichamen glijden. Rode lippen lokten en ogen wenkten….
”Hier schatje, hier moet je zijn”
Een glimlach kroop om zijn mond en even hield hij stil.
Het meisje achter het raam keek hem taxerend aan en haar geoefend oog had al snel door dat het hier geen onnozele toerist betrof, maar een kenner, een ‘gebruiker’.
Ze gooide haar blonde nepharen met een zwaai naar achteren en duwde haar borsten, waarvan de tepels nét niet boven het korset uitpiepten, naar voren, terwijl ze verleidelijk met haar heupen draaide.
“Oh yes, give it to me baby” lispelde hij, terwijl zijn opwinding groter werd.
Geen gezeik van ‘ik hou van jou’ of ‘ik blijf je eeuwig trouw’ maar gewoon seks. Pure seks zonder poespas en gezwijmel. En al wat hij hoefde te doen was zijn keuze maken. Als een kind in de speelgoedwinkel slenterde hij met een grote grijns op zijn gezicht door de warme buurt, piekte zijn peukje weg en liet zich veroveren door de dames van plezier.

Zou hij vandaag Blonde Corry met haar cup F te grazen nemen of de kleine maar warmbloedige Carmen gelukkig maken? Er waren niet veel meisjes die hem niet kenden. Hij was per slot van rekening één van hun trouwste klanten. Én vriendelijk, daar was hij trots op. Hij deed nooit neerbuigend of onaardig. Hey, we zijn op de wereld om mekaar, om mekaar, te helpen niet waar? Zacht neuriede hij het liedje wat in zijn hoofd geschoten was en maakte zijn keuze. In zijn jeans was zijn jongeheer in volle glorie gaan staan bij de aanblik van de altijd zwoele Sylvia. Haar billen rond en vol en haar dijen zacht. Gód wat had hij zin in haar. Terwijl hij het kleine trappetje opklom gingen de gordijnen voor het raam al dicht. Klandizie!
“Hai lekkere vent van me, kon je het weer niet laten?” glimlachte ze geil.
“De laatste keer schat, en jij bent mijn afscheidscadeautje” grijnsde hij net zo geil terug, terwijl hij zijn neus verborg tussen haar fabuleuze borsten en haar billen omvatte met beide handen.
Hij drukte zijn lid hard tegen haar aan en vaardige vingers gespten zijn riem los en ontdeden hem van zijn broek.
“Hetzelfde als anders, grote jongen?” hijgde Sylvia hees in zijn oor.
Een korte knik en zijn handen die haar billen uiteen trokken waren antwoord genoeg. Sylvia hield keurig haar mond maar kreunde op de juiste momenten. Haar lijf kronkelend onder het zijne bracht hem precies waar hij wezen wilde. Diep in de vergetelheid van een warm en willig lijf.
Geen zoete woorden, geen gevlei, maar een stampend ritme wat hem professioneel naar een hoogtepunt bracht.
Zijn handen knepen in het volle vlees en hij sloot zijn ogen terwijl hij het warme vocht omhoog voelde komen. Met een gesmoorde kreet vulde hij de Durex terwijl een dun laagje zweet de haartjes langs zijn haargrens vochtig maakte.
Leeg hing hij tegen Sylvia aan die zacht mompelde, “Was elke vent maar zoals jij” Hij beschouwde het maar als compliment en trok zich met een tik op haar bil terug uit haar.

Vaardig werkten ze de financiële kant van de overeenkomst af. Hij schudde een peuk uit zijn pakje, bood de zichzelf in orde brengende Sylvia er eentje aan en bracht er één naar zijn eigen mond. Met een ondeugende grijns gaf ze hem een vuurtje en zei ‘Tot de volgende keer schatje”
Peinzend keek hij haar aan en nam een diepe haal. Rook prikkelde aangenaam zijn longen en hij dacht “Verdomd, waarom ook niet?”
Met een vette knipoog opende hij de deur en liep voorzichtig het trapje weer af. Achter hem gingen de gordijnen weer open.
Volkomen voldaan en ontspannen begaf hij zich de grachten weer op. Betaalde liefde was een foute term, schoot het door zijn hoofd. Het geile was juist, dat het met liefde niks te maken had. Zacht fluitend liep hij verder. Volgende keer zou er weer een laatste keer zijn. De laatste keer was immers altijd de lekkerste…..



© Rafe
2 nov 2009

Een bijzondere ontmoeting

Zacht tinkelend viel het sieraadje voor hem op de grond. Hij bukte zich en pakte het kleine metalen roze strikje op en legde het in de palm van zijn hand. Toen hij zijn blik oprichtte zag hij de snel verdwijnende rug van een vrouw. Ze had een kleurige sjaal om haar hoofd en hij zag vanaf hier dat haar jas om haar schouders zwabberde.
“Mevrouw” riep hij. “Mevrouw, u verliest wat!”
Ze stopte abrupt en keek verward in het rond alsof ze verbaasd was dat de woorden voor haar bestemd zouden kunnen zijn.
“Mevrouw…”
Met een paar haastige passen was hij bij haar en raakte haar arm aan. Ze draaide zich nu helemaal naar hem om en hij keek in het gezicht van een nog jonge vrouw.
“Ehh”
Even stotterde hij maar toen herpakte hij zich.
“Je bent wat verloren”
Haar handen gingen automatisch naar de revers van haar jas en haar vingers plukten aan de plek waar het sieraadje blijkbaar had moeten zitten. Toen het tot haar doordrong dat het er inderdaad niet zat keek ze hem vragend aan.
Hij opende zijn handpalm en een glimlach brak door op haar kwetsbaar gezicht toen ze het kleine strikje zag liggen.
“Oh dankjewel” zei ze met een stralende lach die haar gezicht van grauw naar zonnig toverde, terwijl ze het kleine strikje uit zijn handpalm pakte.
“Het achterkantje heeft losgelaten denk ik” zei ze.
Hij speurde over de grond of hij het misschien zag liggen, maar tevergeefs.
“Het geeft niet” glimlachte ze. “Ik heb er thuis nog veel meer liggen”
“Oh?”
Hij keek vragend.

Ze raakten aan de praat. Ze vertelde dat ze Pink Ribbon een heel warm hart toedroeg. Dat was het sieraadje namelijk, een kleine pink ribbon. Ze keek even verlegen en haar hand ging automatisch naar de doek om haar hoofd en verschikte hem een beetje.
“Weet je wat Pink Ribbon is?” vroeg ze nieuwsgierig, haar verlegenheid alweer naar de achtergrond verdrongen.
Hij glimlachte en zei dat hij er wel eens van gehoord had, maar dat hij graag van haar nog wat meer uitleg kreeg. Hij had alle tijd van de wereld en de vrouw leek het graag te willen vertellen.
Langzaam liepen ze verder toen ze vertelde over de borstkanker die ze had gekregen. Over hoe ze hadden vermoed dat het genetisch zou zijn. Kanker kwam té veel in de familie voor en toen zij zo jong borstkanker kreeg waren ze gaan spitten. Ze had een jonger zusje en ze wilde kost wat kost voorkomen dat ook zij kanker kreeg. Die kans was één op acht bijna, als het erfelijk was. Samen met haar zus was ze het onderzoekscircuit ingerold. Ze had bloed afgestaan om te kunnen laten vaststellen of zij het kankerveroorzakende BRCA1 en BRCA2-gen had.
Het was spannend geweest, heel spannend. Maar de opluchting was vele male groter toen vast was komen te staan dat ze het niet had. Dat hield in dat haar zusje het ook niet kon hebben en ze was zó blij geweest. Haar zusje had dochters en ze had er niet aan willen denken wat er dan had moeten gebeuren.
“Het houdt niet op namelijk, weet je” zei ze terwijl ze hem ernstig aankeek en even slikte.
“Het gaat maar verder en verder. Vijftig procent kans dat je het aan je kinderen doorgeeft als je gendrager bent.”

Ze vertelde dat heel veel mensen, vróuwen ook, dat niet wisten. Dat er ook nog zo veel vrouwen waren die niet maandelijks hun borsten controleerden. Pink Ribbon deed er alles aan om de maatschappij, maar vooral ook vrouwen, zich bewust te laten worden van borstkanker. Zodat je er vroeg bij kon zijn, zodat het aantal vrouwen met borstkanker misschien langzaam verminderd kon worden. En het mooie was dat ze dat op zo’n positieve manier deden. Pink Ribbon organiseert van alles om geld te kunnen genereren voor onderzoek, voor preventie.
En deze maand, oktober, is het Pink Ribbon maand. Dan staan ze in het zonnetje en krijgen ze de volle aandacht waardoor hun doel, aandacht voor borstkanker, dubbel en dwars verwezenlijkt wordt.
Ze zweeg en haalde even adem waarna ze hem alweer glimlachend aankeek.
“Ik draaf door hè?”
Hij schudde zijn hoofd en zei dat ze een geweldige ambassadrice voor Pink Ribbon zou zijn. Even zag hij een lichtje in haar ogen en haar gezicht nam een bedachtzame uitdrukking aan.
“Zou je denken?” vroeg ze verlegen.
“Dat denk ik niet alleen, dat weet ik heel zeker” antwoordde hij stellig en met een grote grijns.
“Je hebt mij in ieder geval erg enthousiast gemaakt” verzekerde hij haar.
Ze boog iets naar hem toe en vertrouwde hem zacht toe dat ze er misschien maar eens een telefoontje aan moest wagen als ze thuis was. Verschrikt keek ze op haar horloge.
“Oh thuis! Ik moet naar huis, ze zullen niet weten waar ik blijf. Ik was maar even een ommetje aan het maken. Ze zijn zo gauw ongerust” voegde ze er met een vergoelijkend lachje aan toe.
“Doe je hand eens open” vroeg ze.
Hij opende zijn hand en keek hoe ze de kleine pink ribbon weer terug in zijn handpalm legde. Een warm gevoel doorstroomde zijn lichaam.
Tegelijkertijd zeiden ze dankjewel en schoten ook tegelijkertijd in de lach.
Toen ze aanstalten maakte om verder te gaan zei hij haar gedag en wenste haar sterkte, terwijl hij bij zichzelf bedacht wat een bijzondere ontmoeting dit was.
Haar doei kwam vrolijk en terwijl hij naar haar verdwijnende gestalte keek, constateerde hij tevreden dat haar tred wel lichter leek.
Het strikje hield hij stevig in zijn handpalm.


© Rafe

17 okt 2009

Goodbye -Belofte

Verbeten schudde hij de sigaret uit het pakje en deed net of hij de blik in haar ogen niet zag. Zijn handen betasten tevergeefs het plaid dat zijn benen bedekte en hoe langer hij moest zoeken en hij de wollige stof tegen zijn vingers voelde kriebelen, hoe nijdiger hij werd. Waar wás die rotaansteker nou?!
“Heb je een vuurtje voor me?” snauwde hij. Hij wist zelf ook wel dat hij niet zou moeten roken, maar to hell with it!
Peinzend keek ze hem aan, haar groene ogen taxerend op zijn gezicht gericht. Hij zag hoe ze even, zonder het zichzelf bewust te zijn, op de binnenkant van haar wang kauwde. Het was een gebaar wat hem immer vertederde. Toen leek ze een besluit te nemen, duwde haar billen iets naar achteren om makkelijker in de zak van haar strakke jeans te kunnen en diepte daar vandaan een aansteker op. De beweging had haar borsten iets naar voren gebracht en hij voelde een lichte tinteling onder het plaid toen haar strakke witte hemdje zich spande om haar rondingen.
Het kneep zijn keel dicht. Waarom? Waarom moest hem dit nu overkomen? Nu hij eindelijk had gevonden waar hij zijn hele leven onbewust op had gewacht, was het lot zo wreed het hem onmogelijk te maken er lang en gelukkig van te genieten.
Hij trok aan de peuk terwijl zij hem een vuurtje uit zijn eigen Zippo voorhield. Hij schoot in de lach en een liefdevol “Krengetje, had je mijn aansteker weer verstopt?” ontglipte zijn mond.
“Ik ook van jou Johnny” grapte ze terug. Maar hij hoorde de wanhoop in haar stem weerklinken als de vage echo van zonlicht in de nacht.

Ze was zijn leven van sex, drugs en rock and roll binnengedarteld op een dag in het vroege voorjaar. Een lentebries in zijn stormachtig bestaan. Ze lachte om zijn strapatsen op het gebied van de liefde en prees iedere wannabe rockchick die zich aan zijn voeten wierp, in de hoop op een stoer bestaan aan zijn zijde, maar als dat niet mogelijk was, minstens een one-night-stand, de hemel in.
“Dat is een lekker ding Johnny, dat is echt wat voor jou” grijnsde ze en dartelde ongrijpbaar zijn handen weer uit, hem achterlatend met een wee gevoel in zijn buik en het onbestemde gevoel niet te weten of hij haar nu het liefst wilde wurgen of in zijn armen zou nemen.
Tot die dag dat de herfst zijn botten in was geslopen en de dokter zijn dodelijk vonnis over hem had uitgesproken.
Ze had hem gevonden op de vloer, liggend in zijn eigen braaksel van veel te veel alcohol die de diepe wanhoop en de ijzige angst die zich van zijn lijf en leden meester hadden gemaakt, niet had kunnen verdrijven. Zonder woorden had ze zijn gezicht in haar handen genomen, hem diep in de ogen gekeken en alles gelezen wat daar geschreven stond. Toen had ze hem zo goed en kwaad als het ging overeind gesjord, de zurigheid van hem afgewassen en was tegen hem aangekropen, waar ze zonder mankeren in slaap was gevallen.
Ze was nooit meer weggegaan.

Hij nam een diepe teug van zijn peuk en keek naar de krullen die donker afstaken tegen het wit van haar shirt. Haar schouders schokten en hij zag een traan langs haar wang rollen. “Kom hier meisje, kom tegen me aan”
“Ik ben bang Johnny” fluisterde ze, terwijl ze luidruchtig haar neus ophaalde en driftig de tranen wegwreef. Anders ik wel, schoot het door zijn hoofd. Maar hij slikte de woorden in en streelde haar onophoudelijk over haar krullen. Hij wist dat het niet lang meer zou duren, zijn eens zo krachtige lijf was nu een lachwekkende afspiegeling van wat ooit geweest was en bij vlagen brak de woede meedogenloos door zijn pantser van berusting heen, heet en bitter als een lavastroom van gal. Waarom hij? Waarom toch brak de winter aan terwijl de lente zojuist zijn leven was binnengedanst en ze het leven gulzig tot zich namen? Het was zo oneerlijk!
“Luister eens naar me, luister eens goed…”
Ze keek hem recht zijn ziel in en luisterde als in trance. Zijn woorden bleven stromen en hij zag dat ze ieder woord dronk als ware het haar levenselixer, zijn levenselixer.
Toen hij uitgesproken was, was hij uitgeput en leunde achterover in de kussens en trok het verdomde plaid wat hoger op. Hij had het koud.
Nee, het zou niet lang meer duren. Moedeloos sloot hij zijn ogen.
Haar hand kwam warm tegen zijn wang en hij opende zijn ogen weer terwijl hij haar indringend aankeek en wachtte op het antwoord op die ene laatste, voor hem zo belangrijke vraag.
“Nou…?” seinde hij woordeloos.
“Ik beloof het Johnny”
Gerustgesteld trok hij haar nog wat dichter tegen zich aan, sloot zijn ogen weer en liet het komen.

© Rafe

Het vervolg geschreven door Maxime;



Waitress, more wine
We celebrate, the life and times of Johnny Make Believe


Ze kon het niet. Haar hart leek te scheuren zo’n pijn deed het. De wind trok aan haar krullen en kou warmde zich aan de kilte die post had gevat in haar binnenste.
“Ga weg” Haar woorden slechts een fluistering die niet boven de stem van de man in zwart die aan de kopse kant van de ruige kist stond, uitkwamen. “Ga verdomme allemaal weg en láát ons!”
Ze hield het niet meer vol en onder de geschokte blikken van naar wat ze vermoedde tantes en ooms waren, schopte ze tegen een pol gras, rukte zich los uit de omarming van haar vriendin en holde weg via één van de slingerpaden die de begraafplaats rijk was.
“Jezz……Jezz kom nou terug” De woorden van bezorgde vrienden werden gedragen door de wind en bereikten haar onwillige oren.
Ze ging niet terug, niet nu. Hij was hier toch niet, hier lag slechts het lege omhulsel van de man die haar wereld op zijn grondvesten had doen trillen. En bovendien, ze had tijd nodig om zich klaar te maken. Ze had het immers beloofd?

He was a devil, undisguised
He will be sorely missed tonight
And the next day, will never be the same
Without the beautiful Johnny Make Believe


Niemand kon tussen hen komen, Johnny en Jezz. Een vreemder stel had niemand zich voor kunnen stellen, maar bij de eerste blik op zijn branieachtige kop had ze direct geweten dat er onder die façade een gevoelig mens schuil ging. Hij was niet zoals de rest, maar de rest wist het niet. En hoe harder de rest –lees vrouwelijke desperado’s- probeerde hem te muilkorven, hoe harder hij was gaan grommen en blaffen. Maar niet naar haar. Verbijsterd was ze tot de conclusie gekomen dat hij haar bij zich wilde, naast zich. En plagend had ze telkens lacherig haar vleugels uitgeslagen en was weggevlogen. Maar nooit ver. Hij was haar te lief, deze jongensachtige man die de lachers altijd op zijn hand had en de vrouwen aan zijn voeten. Samen hadden ze het leven omarmd en dansten zonder zorgen de nacht in tot de eerste zonnestralen nieuwsgierig over de horizon tuurden en ze dronken van geluk –en okay, ook van de nodige tequila’s- in slaap vielen en een gat in de dag sliepen.
Niemand kon tussen hen komen, niemand. En nu?
Nu was hij dood en niets leek meer hetzelfde.
Nu was ze alleen en ze wenste meer dan ooit dat ze met hem mee was gegaan.
Maar ja.
Belofte maakt schuld.

So let's get high, laugh till we cry
always remember, his last words:
“farewell cruel world, all you pretty girls,
don't send me flowers, hold me in your dreams"


Uiterst nauwkeurig tekende ze een zwart lijntje boven haar wimpers aan de rand van haar ooglid en bracht daarna mascara aan. Ze boog voorover, schudde haar krullen los en liet ze met een zwaai op haar rug belanden. Hij hield van haar haren. Ze moest altijd glimlachen als hij bewonderend zijn vingers erdoor liet glijden en zei dat ze zo véél haar had. Lipgloss als finishing touch en klaar was ze. Een simpel zwart jurkje en cowboy laarzen waren genoeg, zo zag hij haar het liefst. Met een hart van steen liep ze naar beneden het feestgedruis in. Voor ze het wist kreeg ze een glas in haar handen geduwd en toen ze een slok nam voelde ze de alcohol brandend langs haar slokdarm glijden. De muziek schalde door de ruimte en iedereen praatte en lachte door elkaar heen, vol van verhalen over haar Johnny. Voor het eerst sinds ze het leven uit hem had voelen vloeien en haar hart in een ijsklomp was veranderd, voelde ze iets van warmte in de kamers van haar hart. Hij was geliefd, haar Johnny. Hij was uniek, hij was iemand bij wie mensen graag wilden zijn, in wiens aandacht ze zich koesterden. Ze stak een hand in haar zak en voelde de randen van iets hards. Zijn Zippo. Terwijl ze langzaam tussen de mensen die haar omarmden en kusten doorliep wist ze dat hij gelijk had gehad. Als zij in haar verdriet zou wegzinken, zou hij niet voortleven en daar was hij veel te bijzonder voor. Ze nam nog een slok, graaide een peuk uit iemands pakje en stak hem aan met de Zippo. Een diepe haal, een teug alcohol en de muziek die bezit nam van haar lichaam.
“Ik leef Johnny, zie je? Ik had het je beloofd”
Ze sloot haar ogen en liet het komen.

He tattooed my heart, branded my soul
He said: “Go for true love, not for fool's gold”



© maxime 10-04-2010

Retraite

Veel tijd had hij niet nodig gehad om zijn spullen bij elkaar te pakken. Hij was een eenvoudig reiziger en had niet veel nodig. Bovendien was in het eeuwenoude huis –toevluchtsoord- alles aanwezig wat een verblijf comfortabel zou maken. Met zijn tandenborstel, schone kleren, goed voedsel en een mooie fles rood zou hij zijn tijd wel doorkomen. Het boek waarin hij al een aardig beginnetje had gemaakt had hij bovenop zijn spullen in zijn weekendtas gelegd. Voor zijn gevoel was hij er al een eeuwigheid in bezig, maar miste hij de tijd en de rust in zijn kop om zich er echt in te verliezen, terwijl hij zich daar zo op had verheugd. Precies dát was het wat hem had doen besluiten de boel de boel te laten en zich voor een tijdje terug te trekken. Met boek uiteraard.

De weg slingerde zich voor hem uit en het uitzicht benam hem de adem. De sneeuw was hier nog niet gesmolten en zoals altijd kwam het landschap waarin het oeroude familiehuis van zijn vriend zich bevond overweldigend binnen. Maar bedekt met sneeuw en zuiverwit als de veren van een zwaan was het helemaal onbeschrijfelijk mooi. Puur en ongerept in zijn woelige wereld die alsmaar doorraasde leek het een wintersprookje waarin alleen hij toegelaten werd. Met een gevoel van thuiskomen parkeerde hij zijn auto op de grote buitenplaats vlak voor de zware houten deur. Langzaam stapte hij uit en strekte zijn benen, keek uit over de witte vallei die zich tegenover het huis weids uitstrekte en sprak zacht zijn genoegen hardop uit over het toch nog onverwachte weerzien. “Hello again, daar ben ik weer.”
Vervolgens keek hij enigszins gegeneerd in het rond en grinnikte toen hij behalve een paar roeken die zich in de kale takken van de immense beuk naast het huis hadden verschanst, niemand zag. Uiteraard niet, er was hier geen sterveling behalve hij. Enthousiast draaide hij zich om naar het huis, riep baldadig ‘boe’ tegen de roeken, die verontwaardigd opvlogen en elders hun heil zochten, en stak de sleutel in het slot.

Het boek was fascinerend en was hem aangeraden door een vriendin. Stieg Larsson kon er wat van en hij wist dat hij na dit eerste deel ‘Mannen die vrouwen haten’ ook de andere twee delen van De Millennium Trilogie zou gaan lezen. Misschien zelfs wel hier op deze van alles en iedereen verlaten plek, zonder computer en met zijn telefoon wel bij zich, maar heerlijk rustig uitgeschakeld. Net als de hoofdpersoon Mikael Blomkvist dook hij diep in het geheim van de verdwenen Harriët Vanger. Met zijn benen ongegeneerd op tafel en zijn lange lijf genesteld in de meest luie stoel die je je voor kunt stellen, las hij bladzijde na bladzijde. Af en toe hees hij zichzelf overeind voor een mok thee, maar algauw zat hij weer met zijn neus in het boek en glimlachte om de vernuftigheid van de onaangepaste stoere Lisbeth Salander.
Langzaam werden zijn oogleden zwaar en gleed het boek uit zijn handen op zijn buik. De moeheid die al weken in zijn lijf zat kreeg hier vrij spel en in minder dan geen tijd rees en daalde het boek gelijkmatig mee op het ritme van zijn ademhaling. Toen hij wakker schrok van het gekras van de roeken in de beuk, kroop een lome glimlach op zijn gezicht. Heerlijk zo’n dutje, bedacht hij zich vergenoegd, terwijl hij zich eens lang en lekker uitrekte.

Ongewild gingen zijn gedachten met hem aan de haal en de voorbije periode trok langs zijn geestesoog. Een leven is nu eenmaal niet alleen maar zonneschijn, soms trokken er regenbuien voorbij die zijn grond, zijn basis, blank hadden gezet. Maar hij was altijd een kei geweest in doorzwemmen en deze eigenschap kwam hem nu goed van pas. Met zijn kop boven water had hij gezwommen voor wat hij waard was en was hij doorgegaan. Maar eerlijk is eerlijk, het was heerlijk dat hij nu even uit kon blazen en op adem kon komen.
In het boek was hij een zin tegengekomen die in zijn hoofd was blijven hangen. ‘Vriendschap is gebaseerd op vertrouwen en respect.’ En terwijl hij de rest van de muizenissen in zijn hoofd meegaf aan de ravenzwarte vleugels van de roeken, kon hij niet anders dan zich een gezegend mens voelen. Vriendschap in de ware zin van het woord verbrede zijn horizon en verdiepte zijn wereld. Lang niet iedereen kan zich zo gelukkig prijzen, maar hij wel. Hij realiseerde het zich, hier en nu, met zichzelf in een huis op een heuvel met geen ander gezelschap dan een intrigerende dikke pil die hij vast van plan was in alle rust uit te lezen.

Buiten gleed de schemering over de zacht glooiende heuvels en kroop langzaam op naar het grof gemetselde huis waar hij grillige schaduwen tekende. Een dag liep teneinde. De roeken hadden hun snavels in hun veren gestoken en de rook van de open haard kwam in gestage pluimen uit de schoorsteen. Binnen was het warm en behaaglijk en hij voelde zich meer op zijn gemak dan hij in lange tijd gedaan had. De Stieg Larsson lag uitnodigend opengeslagen in zijn stoel en gek veel meer aanmoediging had hij niet nodig. Tevreden liet hij zich weer in de stoel zakken en vond feilloos de alinea waar hij gebleven was.


© Rafe

Fly Like An Eagle

Heel de vakantie had hij al boven zijn boek uit gegluurd naar de kleurige parachuutjes die achter het bootje de lucht ingingen. Vanaf zijn ligbed had hij vrij zicht op iedereen die met een enthousiast gezicht terugkwam en dan had hij het nog niet eens over hun blije gejoel, wat hij luid en duidelijk kon horen wanneer ze zo vrij als een vogeltje in de lucht zweefden, meters boven het wateroppervlak. Hij voelde de kriebels in zijn buik tintelen bij het idee alleen al.
Dát wilde hij ook!
Voor het gemak vergat hij maar even dat hij aan een lichte vorm van hoogtevrees leed. Kom op zeg, je bent een vent of je bent een vent!
Nog een dagje of wat en dan zouden ze hun koffers al weer moeten pakken en zou hij weer in no time in het ritme van alledag zitten. En na dagen bommetjes maken, lezen en zonnen vond hij dat het nu wel eens tijd geworden was.
Hij wilde ook zweven!

Hij trok de stoute slippers aan en zijn mooiste zwembroek (je wist maar nooit wie hem daar zag bungelen…..) en stapte stoer op het huisje af waar je een parasailtochtje kon boeken. In minder dan een minuut was hij 55 euro lichter en nog wat extra kriebels in zijn buik rijker.
Hij duwde zijn borst nog een beetje meer vooruit en na zijn kleine meid een grote kijk-papa-eens-stoer-zijn-glimlach te hebben toegeworpen liep hij naar het steigertje waar het bootje hem zou oppikken. Het meewarige glimlachje en licht hoofdschudden van zijn prinses wuifde hij nonchalant weg.

Het bootje voer met een flinke snelheid een eind uit de kust en hij volgde keurig de orders op; zitten op de achterplecht nadat hij eerst in een soort van tuigje was gestapt, waarvan hij nou niet echt wist of dat wel zo comfortabel zou hangen…. Maar nog even en dan zou hij de bink zijn en van grote hoogte zwaaien en joelen terwijl hij prachtig uitzicht had op al het moois op het strand onder hem.
Ah, nu gingen ze de haken vastmaken waaraan hij zou hangen. Vol ongeloof staarde hij naar de twee lullige haakjes waarmee hij aan de parachute vastgemaakt werd.
Twee?
Twéé maar?!!
Hij had verwacht minstens met een haak of tien bevestigd te worden. De kriebels in zijn buik begonnen op slag andere vormen aan te nemen. Juist toen hij wilde vragen of dat allemaal wel safe was maakte het bootje vaart en rolde de lier uit.
“Ehhhh….signore….” stotterde hij.
Maar de wind greep het kleurig doek en hij zoefde omhoog met een snelheid die er vanaf de kant heel anders had uitgezien. Hij voelde hoe hij hoger en hoger ging maar hij verdomde het om naar beneden te kijken. Met zijn knokkels wit van het beethouden aan de touwen hield hij zijn blik strak voor zich uit gericht. Geen haar op zijn hoofd die er over piekerde naar beneden, de diepte in te kijken.
Door zijn hoofd schoot het vrolijke gejoel van de mensen die hem voor waren gegaan, terwijl er uit zijn keel slechts een vreemdsoortig gekreun tevoorschijn kwam wat meer leek op jammeren dan op joelen.

Eindelijk was hij weer beneden. Hij trok zijn mooie zwembroek recht en duwde zijn schouders naar achteren terwijl hij een glimlach op zijn ietwat wit weggetrokken gezicht forceerde en wandelde de steiger af.
“Hoi prinses, stoer was ik hè?”
Ze knikte braaf ja.
Als hij een beetje zijn best deed, kon hij best doen of hij haar geproest, wat langzaam over was gegaan in de slappe lach, niet hoorde.
Je bent een vent, of je bent een vent. Ha!


© Rafe
12 aug 2010

Iedere gelijkenis die u denkt te bespeuren omtrent de hoofdpersoon en een zeker bestaand persoon, berust louter en alleen op puur toeval.(a)